Naar boven ↑

Rechtspraak

zelfstandige/Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 januari 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:718
Artikel 7 lid 3 van de Financiële Verordening 1995 moet worden uitgelegd dat daarin ook is voorzien in de bevoegdheid tot verrekening van een WAZ-uitkering met het functioneel leeftijdspensioen.

Feiten

Op 1 september 1971 is zelfstandige aangesteld als ambtenaar loodswezen. Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen (hierna: BPL) is sinds 1988 belast met uitkeringen aan registerloodsen wegens onder meer invaliditeits- en functioneel leeftijdspensioen. Zelfstandige is verplicht deelnemer in de pensioenregeling van BPL. Zelfstandige heeft vanaf 1990 een invaliditeitspensioen van BPL en een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (hierna: de AAW) ontvangen. De AAW-uitkering werd verrekend met het invaliditeitspensioen. De AAW is per 1 januari 1998 voor zelfstandigen vervangen door de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de WAZ). Vanaf die datum had zelfstandige recht op een uitkering op grond van de WAZ. De maandelijkse WAZ-uitkering van zelfstandige is verrekend met het invaliditeitspensioen. Bij brief van 9 juni 2011 is namens zelfstandige aan BPL meegedeeld dat de verrekening van de WAZ-uitkering met het functioneel leeftijdspensioen geen grondslag had in het Pensioenreglement, noch in enige wettelijke bepaling en dat zelfstandige aanspraak maakt op betaling van de WAZ-uitkering aan hem. BPL heeft schriftelijk op deze brief gereageerd met de mededeling dat de grondslag voor de cessie van de WAZ-uitkering is te vinden in artikel 7 lid 3 van de Financiële Verordening (hierna: FV). Daarna heeft correspondentie plaatsgevonden waarin door elk van partijen steeds dezelfde standpunten zijn ingenomen. Zelfstandige vordert onder meer voor recht te verklaren dat BPL toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de Financiële Verordening door eenzijdig het op basis daarvan aan zelfstandige toekomende functioneel leeftijdspensioen te korten.

Oordeel

Verjaring

Voor het antwoord op de vraag wanneer de verjaringstermijn is aangevangen is van belang of, en zo ja wanneer, zelfstandige bekend is geworden met de verrekening van de WAZ-uitkering door BPL. De kennis van de wetswijziging zelf leidt niet noodzakelijkerwijs tot kennis van de gestelde schade en zowel de oude tekst van artikel 7 FV als de brief van 10 december 1990 noemde slechts de AAW en niet de WAZ. De rechtbank houdt het er daarom voor dat zelfstandige tot 2011 niet daadwerkelijk bekend is geworden met de gestelde schade zodat er geen reden was om BPL aansprakelijk te houden. Een enkel vermoeden van het bestaan van schade volstaat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad immers niet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet is verjaard.

Onrechtmatige daad

De verordening moet worden uitgelegd in het licht van de in 1995 toepasselijke wetgeving in het kader van de sociale zekerheid. In die tijd werd aan arbeidsongeschikte zelfstandigen als zelfstandige op grond van de volksverzekering AAW een uitkering toegekend. Dat duidt erop dat met de invoering van de WAZ voor bestaande uitkeringsgerechtigden zoals zelfstandige geen materiële wijziging is beoogd en dat zijn AAW-beschikking wordt aangemerkt als een WAZ-beschikking. Dat is voorts geheel in overeenstemming met het oogmerk cumulatie van uitkeringen te vermijden, zoals dat op grond van de AAW reeds het geval was. Het zou met deze doelstelling van de WAZ in strijd zijn om een WAZ-uitkering anders dan een AAW-uitkering niet in mindering te brengen op het functioneel leeftijdspensioen. De stelling van werknemer dat de WAZ-uitkering moet worden beschouwd als, althans te vergelijken valt met, een uitkering in verband met inkomsten uit eerdere arbeid snijdt, gelet op deze wetsgeschiedenis, geen hout. Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 7 lid 3 FV gegeven verrekeningsbevoegdheid voor de uitkering op grond van de AAW ook geldt ten aanzien van de WAZ-uitkering. Indien een arbeidsongeschikte voormalige registerloods als gevolg van cumulatie van een WAZ-uitkering en het functioneel leeftijdspensioen een hogere uitkering zou ontvangen, zou hij een niet gerechtvaardigd voordeel genieten ten opzichte van de arbeidsgeschikte registerloods. Dat een arbeidsgeschikte registerloods mag bijverdienen zonder in te leveren op zijn uitkering maakt niet dat deze een ongerechtvaardigd voordeel ten opzichte van een arbeidsongeschikte voormalige registerloods geniet. Deze verschillende behandeling vindt zijn grondslag ook niet in de regeling van het functioneel leeftijdspensioen, maar in de omstandigheid dat de één arbeidsongeschikt is en de ander niet. Nu artikel 7 lid 3 FV aldus moet worden uitgelegd dat daarin ook is voorzien in de bevoegdheid tot verrekening van een WAZ-uitkering met het functioneel leeftijdspensioen, is niet van belang dat vanwege de wijziging in 2004 een overgangsregeling van toepassing zou zijn die ertoe leidt dat zelfstandige toch recht heeft op uitbetaling van de WAZ-uitkering. De vordering van werknemer wordt afgewezen.

  • Rechters: P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten
  • Advocaten: B.H. Vader en M.B. Kerkhof
  • Wetsartikelen: 7 lid 3 van de Financiële Verordening 1995
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: WAZ-uitkering, functioneel leeftijdspensioen, Financiële Verordening 1995, Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen en Registerloods