Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 2 maart 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:1812
Ontslag op staande voet wegens tijdens werktijd (schoonmaken tramstation) meenemen van aangetroffen op slot staande fiets. Werkgever krijgt gelegenheid verder bewijs te leveren van diefstal en overtreden ‘ijzeren’ bedrijfsregel dat gevonden spullen bij werkgever moeten worden ingeleverd.

Feiten

Werknemer is in 2019 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van algemeen medewerker schoonmaak. De werkzaamheden betroffen het schoonmaken van tramhaltes. Op 17 mei 2019 heeft werknemer tijdens zijn werkzaamheden een fiets aangetroffen en in de bedrijfswagen geladen. Hij heeft deze fiets, na afloop van zijn werkdag, mee naar huis genomen. Hierop heeft werkgeefster werknemer op 20 mei 2019 op staande voet ontslagen. In eerste aanleg is beslist dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven. Werknemer is het met deze beslissing niet eens en is in hoger beroep gekomen.

Oordeel

De door werkgeefster opgegeven dringende reden voor het ontslag is door werknemer gemotiveerd betwist. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv brengt dit mee dat de juistheid van de opgegeven ontslagreden door werkgeefster bewezen zal moeten worden. Werkgeefster heeft, bij de behandeling in hoger beroep, aangevoerd dat het meenemen van een fiets die op slot staat, naar algemene ervaringsregels leren, betekent dat het om een fiets gaat die aan een ander toebehoort en dat het meenemen daarvan dus als diefstal moet worden aangemerkt. Kennelijk bedoelt werkgeefster aldus te stellen dat het bewijs van diefstal door haar reeds geleverd is nu uit door haar overgelegde verklaringen, naar zij stelt, blijkt dat de fiets op slot stond met als gevolg dat het aan werknemer is tegenbewijs te leveren. In deze redenering wordt werkgeefster niet gevolgd. In de overgelegde verklaringen van drie collega-werknemers wordt wel verklaard dat de fiets op slot stond, maar daarin staat niet hoe deze collega's dat hebben geconstateerd. Onzeker is dus of zij gezien hebben dat de fiets op slot stond of dat zij dat geconcludeerd hebben uit de wijze waarop werknemer de fiets mee het terrein af heeft genomen, namelijk door het achterwiel van de fiets op te tillen. Daarbij komt dat het op slot staan van een fiets, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, niet noodzakelijkerwijs betekent dat het om een fiets gaat die (nog steeds) aan een ander toebehoort, bijvoorbeeld indien een in onbruikbare staat verkerende fiets bij het grof vuil of vuilcontainers is neergezet, kennelijk om verwijderd te worden. Werknemer stelt dat een dergelijke situatie zich voordoet, omdat de fiets onbruikbaar was en samen met overig grof vuil ter plaatse waar de fiets werd aangetroffen door het schoonmaakbedrijf Asito, dat daar aan het werk was geweest, was neergezet om afgevoerd te worden. Volgens de verklaringen van de medewerkers bevond de fiets zich echter nog in een goede/bruikbare staat. Op grond van welke waarnemingen de medewerkers tot die conclusie zijn gekomen blijkt echter niet uit hun verklaringen. Vooralsnog is het bewijs van diefstal dan ook niet geleverd. Werkgeefster heeft het ontslag niet slechts op diefstal gebaseerd, maar ook op het overtreden van de ‘ijzeren’ bedrijfsregel dat alles wat tijdens werkzaamheden wordt ‘gevonden’ of gekregen, bij werkgever dient te worden ingeleverd. Werknemer betwist dat hem een dergelijke regel is medegedeeld. Ook de aan deze ontslagreden ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn vooralsnog niet bewezen. Conform het bewijsaanbod van werkgeefster zal zij tot bewijslevering worden toegelaten. In afwachting van de resultaten daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.