Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/Smit Nederland B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 24 maart 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:484
Werkgever heeft schriftelijk noch mondeling toegezegd dat de nominale excedentpensioenen gegarandeerd waren. Afwijzing vordering.

Feiten

Werknemers waren in de jaren negentig van de vorige eeuw directieleden van Smit. Ten aanzien van pensioen was in de arbeidsovereenkomst bepaald dat de werknemers werden opgenomen in het pensioenfonds van werkgever. Smit heeft voor werknemers een excedentpensioenregeling ingevoerd, bovenop de basispensioenregeling. Per 1 januari 1999 is ook de excedentpensioenregeling ondergebracht bij het fonds. Op 1 januari 1999 zijn de reglementen van het fonds betreffende het (basis)pensioen, de prepensioenregeling en de excedentpensioenregeling, die eveneens een prepensioenregeling kent, met terugwerkende kracht in werking getreden. Deze reglementen zijn later in het jaar 1999 vastgesteld. Bij brief van 10 februari 1999 heeft Smit kenbaar gemaakt de arbeidsvoorwaarden te wijzigen en per brief van 25 augustus 1999 heeft zij kenbaar gemaakt wat de pensioenconsequenties hiervan zijn. Op 30 juni 2000 en vervolgens nogmaals op 6 oktober 2004 hebben Smit Internationale Beheer B.V. en het fonds een schriftelijke overeenkomst gesloten betreffende de financiering van de pensioenaanspraken. In 2013 heeft het Pensioenfonds de pensioenuitkeringen van werknemers gekort met (uiteindelijk) 2,3%. De rechtbank heeft een voorlopig getuigenverhoor bevolen betreffende de door werknemer A gestelde toezegging van onvoorwaardelijke indexatie van het directiepensioen van werknemer A.

Oordeel

De vorderingen van werknemers zijn gebaseerd op de stelling dat Smit in 1999 heeft toegezegd dat hun nominale excedentpensioenen gegarandeerd waren, namelijk door de bijstortingsverplichting van Smit jegens het Pensioenfonds, en dat die pensioenen niet alleen in de opbouwfase maar ook na hun uitdiensttreding c.q. pensionering jaarlijks onvoorwaardelijk zouden worden geïndexeerd. Het hof stelt voorop dat de vraag of Smit in 1999 aan werknemers de gestelde indexatiegarantie en/of nominale garantie heeft afgegeven, moet worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-criterium. Daarvoor zijn allereerst de brieven relevant die zijn gestuurd. Het hof is van oordeel dat de brief van 10 februari 1999 geen onvoorwaardelijke indexeringsgarantie bevat en er niets staat over nominale garanties. Ditzelfde geldt voor de brief van 25 augustus 1999. Ook van mondelinge mededelingen van/namens Smit is niet gebleken. De gehoorde getuigen zijn er wel allen van overtuigd dat de gestelde toezeggingen destijds door of namens Smit zijn gedaan, maar uit hun verklaringen blijkt dat deze overtuiging niet berust op expliciete mededelingen daarover maar met name op de inhoud van de brieven van 10 februari 1999 en 25 augustus 1999, op de waardeoverdracht van hun C-polis in combinatie met de mededeling dat de nieuwe pensioenregelingen voor hen een verbetering waren, en op de tussen Smit en het Pensioenfonds tot 2004 geldende financieringsovereenkomst op basis waarvan Smit volgens werknemers een bijstortingsplicht had jegens het Pensioenfonds en daarmee garant stond voor de nominale pensioenuitkeringen en de indexeringen van werknemers. Deze omstandigheden maken echter niet dat werknemers er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat Smit de door hen gestelde toezeggingen heeft gedaan. Van onrechtmatig handelen en/of handelen in strijd met de normen van ongeschreven recht is ook geen sprake.