Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20 april 2020
ECLI:NL:RBAMS:2020:2391
De door werknemer aangeleverde medische stukken en verklaringen van twee (onpartijdige) getuigen leveren onvoldoende bewijs op voor de stelling van werknemer dat hij tijdens zijn werk van een trap is gevallen.

Feiten

Bij tussenvonnis van 14 oktober 2019 (hierna: het tussenvonnis) is werknemer in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij op 18 februari 2013 tijdens zijn werk van een trap is gevallen. Ter uitvoering van dit vonnis heeft werknemer een aantal producties overgelegd, te weten: (1) enkele verwijsbrieven van de huisarts van werknemer met daarin een beschrijving van de klachten van werknemer en/of vermelding van medicatie, (2) een brief van een orthopedisch chirurg die werknemer heeft gezien, waarin onder meer is vermeld dat werknemer op 14 juni 2013 van een ladder is gevallen, (3) een arbeidsdeskundig rapport van UWV in het kader van de beoordeling WIA en (4) met de handgeschreven en ondertekende verklaringen van de zoon en een vriend van werknemer. Deze laatste twee heeft werknemer onder ede als getuige laten horen. Verder heeft hij nog de volgens hem juiste rittenstaat van zijn bedrijfsauto van 18 februari 2013 overgelegd. Werkgeefster concludeert dat werknemer niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van de zoon en de vriend van werknemer niet consistent zijn. Ook ten aanzien van eerdere verklaringen komen de genoemde data en tijden niet met elkaar noch met de rittenstaat overeen. Verder zijn deze getuigen niet onpartijdig, volgens werkgeefster.

Oordeel

Vooropgesteld zij dat de omstandigheid dat de genoemde data en tijden van het gestelde ongeval en de rijbewegingen van de bedrijfsauto niet precies overeenkomen met de uiteindelijk gestelde datum van het ongeval en de originele rittenstaat van de bedrijfsauto, gelet op het tijdsverloop en de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal van werknemer, geen doorslaggevende betekenis heeft. Hetgeen werknemer aan bewijs heeft bijgebracht, is echter ook los daarvan onvoldoende zwaarwegend om tot bewezenverklaring te komen. Nu werknemer stelt alleen te zijn geweest toen hij van de trap viel, had het voor de hand gelegen hem zelf onder ede te laten horen. Hij had immers kunnen verklaren dat en hoe hij van de trap is gevallen en de kantonrechter en de gemachtigde van werkgeefster hadden hem daarover kunnen bevragen en zich over het waarheidsgehalte van zijn verklaring kunnen beraden. De omstandigheid dat werknemer gebrekkig Nederlands spreekt, had eenvoudig kunnen worden opgelost met een tolk. Nu werknemer niet als getuige is gehoord, moet worden afgegaan op de overgelegde bewijsstukken en twee verklaringen van getuigen die er niet bij waren. De zoon en de vriend van werknemer zijn geen onafhankelijke getuigen. Los daarvan volgt uit hun verklaringen dat zij niet hebben gezien dat werknemer tijdens het werk van de trap is gevallen. Zij hebben slechts verklaard dat werknemer dit tegen hen heeft gezegd. Dat zij hebben verklaard dat zij hebben gezien dat werknemer die dag pijn had aan zijn schouder, bewijst nog niet dat hij pijn aan zijn schouder heeft gekregen door een val van de trap op zijn werk. De verder ingebrachte schriftelijk (medische) stukken brengen geen bewijs bij van de stelling dat werknemer op 18 februari 2013 tijdens zijn werk van de trap is gevallen, maar slechts dat hij vanaf 19 februari 2013 pijn heeft gehad aan zijn linkerschouder, dat hij daarvoor medicatie heeft gekregen en enige tijd ziekgemeld en arbeidsongeschikt is geweest. Conclusie van het voorgaande is dat werknemer niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Zijn vordering wordt daarom afgewezen.