Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 21 april 2020
ECLI:NL:RBOVE:2020:1797
Feiten
Op 7 februari 2016 heeft ZONL de voor onbepaalde tijd in dienst zijnde werknemers boventallig verklaard en zij heeft op 22 april 2016 het UWV toestemming verzocht voor het ontslag van de werknemers op grond van bedrijfseconomische redenen. Deze toestemming is verleend en op 2 augustus 2016 heeft ZONL de arbeidsovereenkomsten opgezegd, waaronder die van de elf werknemers in deze zaak. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2016-2018 (hierna: Cao VVT) van toepassing en de cao transitievergoeding VVT (hierna: Cao TV VVT). Werknemers vorderen een verklaring voor recht dat ZONL de transitievergoeding verschuldigd is op grond van de Cao Tv VVT.
Oordeel
ZONL betoogt dat werknemers niet-ontvankelijk zijn, omdat (1) de procedure ten onrechte niet bij verzoekschrift (maar bij dagvaarding) is ingeleid en (2) omdat het recht op een transitievergoeding is komen te vervallen omdat de werknemers hun vorderingen te laat hebben ingesteld. De kantonrechter is van oordeel dat anders dan de werknemers hebben aangevoerd, de vervaltermijn wel van toepassing is. De vordering van de werknemers houdt namelijk (indirect) verband met de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 e.v. BW. In de memorie van toelichting is in dat verband vermeld dat ‘voor verzoeken die verbandhouden met de transitievergoeding een termijn van drie maanden geldt’. De wet(tekst) en de wetgeschiedenis zijn derhalve voldoende duidelijk. Dit betekent dat de werknemers in beginsel niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, nu ze buiten de wettelijke termijn hebben gedagvaard. De kantonrechter is verder van oordeel dat het beroep van ZONL op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. In dat kader is van belang dat de werknemers onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat ZONL haar werknemers (schriftelijk) na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft bericht dat ZONL niet tot uitbetaling van de transitievergoeding zou overgaan. Voor zover de werknemers tevens hebben bedoeld te stellen dat zij niet (tijdig) bekend waren met een mogelijk recht op een transitievergoeding en ZONL hen hierover (nader) had moeten informeren, dan treft dit beroep op verschoonbare rechtsdwaling geen doel. Het zou in strijd met de rechtszekerheid en met de bescherming die de onderhavige vervaltermijn beoogt te bieden zijn. Evenmin is sprake van uitzonderlijke gevallen op grond waarvan de vervaltermijn buiten toepassing moet blijven. Werknemers worden niet-ontvankelijk verklaard.