Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 10 maart 2020
ECLI:NL:RBOVE:2020:1080
Feiten
Werkgeefster is een uitzendbureau dat haar werknemers voornamelijk plaatst bij opdrachtgevers in de vleessector. Werknemer is op 3 januari 2018 voor bepaalde tijd in dienst getreden van werkgeefster. Werknemer heeft van meet af aan zijn werkzaamheden, in de functie van vleesverwerkend medewerker, verricht bij opdrachtgever Vion te Enschede. Zijn arbeidsovereenkomst is verlengd tot 2 december 2019. Vanaf 15 maart 2019 is werknemer door werkgeefster niet meer opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden. Partijen hebben geen overeenkomst kunnen bereiken over een beëindiging van het dienstverband. Werknemer is sinds augustus 2019 woonachtig in Amsterdam en aldaar werkzaam als schoonmaker. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat werkgeefster gehouden is het salaris door te betalen over de periode van 15 maart 2019 tot en met de datum waarop hij weer tewerk wordt gesteld of de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Werknemer vordert voorts veroordeling van werkgeefster tot onder meer betaling van een bedrag aan achterstallig salaris en eindejaarsuitkering, alsmede een bedrag van € 1.578,36 wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting.
Oordeel
Aanzegvergoeding
Tussen partijen staat vast dat de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst door tijdsverloop van rechtswege per 2 december 2019 eindigt. Vaststaat dat werkgeefster niet uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, werknemer hierover schriftelijk heeft geïnformeerd. Werkgeefster is hierdoor een vergoeding aan werknemer verschuldigd geworden gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand (art. 7:668 lid 3 BW). Werknemer heeft onweersproken het loon becijferd op een bedrag van € 1.578,36 bruto. De vordering ter zake van de aanzegvergoeding is derhalve toewijsbaar.
Loonaanspraken
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of werknemer sinds 15 maart 2019 aanspraak heeft op loon. Kort gezegd stelt werkgeefster zich op het standpunt dat werknemer zijn loonaanspraken heeft verspeeld door de aan hem aangeboden vervangende werkzaamheden in Apeldoorn te weigeren. Onweersproken is gesteld dat de reisduur Enschede – Apeldoorn minimaal drie uren bedraagt en dat het openbaar vervoer gelet op het aanvangstijdstip van 06:00 uur geen optie is. Van een goed werkgever mag worden verwacht dat hij middelen ter beschikking stelt aan zijn werknemers zodat zij tijdig op de werkplek aanwezig kunnen zijn. Een werkgever kan zijn werknemer niet verplichten gebruik te maken van zijn privéauto. Werkgeefster stelt weliswaar dat wanneer men met meerdere personen van deze privéauto gebruik zou maken, reiskosten vergoed zouden worden, maar van een concreet aanbod van de zijde van werkgeefster is de kantonrechter niet gebleken. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat de werkzaamheden in Apeldoorn, gelet op het aanvangstijdstip van 06:00 uur, niet als redelijk alternatief voor de werkzaamheden bij Vion kunnen worden aangemerkt. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzeggingsbeding overeengekomen. Werkgeefster had, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst met werknemer kunnen beëindigen voordat deze van rechtswege per 2 december 2019 zou eindigen. Door dit na te laten heeft werkgeefster het onheil over zichzelf afgeroepen en is zij gehouden het loon tot en met 1 december 2019 (door) te betalen. Werkgeefster wordt veroordeeld om aan werknemer te betalen een bedrag van € 15.622,76 bruto. Met het oog op de omstandigheden, waarbij werknemer feitelijk sinds augustus 2019 niet meer beschikbaar was voor arbeid bij werkgeefster, komt het de kantonrechter billijk voor de wettelijke verhoging te beperken tot 5%.