Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Rotterdamse Electrische Tram N.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 3 juli 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:6258
Aan werknemer zijn over de jaren 2015 tot en met 2017, in strijd met de werk- en rusttijdenregeling, in totaal drie roostervrije dagen te weinig toegekend. Werkgever heeft ten onrechte de ‘seniorenuren’ van werknemer meegeteld bij de berekening van het aantal roostervrije dagen.

Feiten

Werknemer is sinds 15 oktober 1985 in dienst bij de Rotterdamse Electrische Tram N.V. (hierna: RET) en was laatstelijk werkzaam in de functie van controleur openbaar vervoer. Op de arbeidsovereenkomst zijn van toepassing de CAO RET en de Werk- en Rusttijden Regeling (hierna: WRR). Op grond van artikel 1.9 WRR heeft werknemer recht op ten minste 129 roostervrije dagen per jaar. RET kent tevens een seniorenreling. De kern van de seniorenregeling is effectieve verkorting van de arbeidstijd ter realisering van voldoende hersteltijd. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat RET artikel 1.9 van de WRR niet correct is nagekomen over de jaren 2015, 2016 en 2017, dat de drie roostervrije dagen die werknemer in die jaren mist alsnog als roostervrije dagen aan werknemer worden toegekend en dat deze niet mogen worden verrekend met te weinig gemaakte uren in deze jaren. Werknemer stelt dat hij over de jaren 2015 tot en met 2017 drie roostervrije dagen te weinig heeft gekregen. Het aantal roostervrije dagen staat los van de seniorenregeling, op basis waarvan werknemer recht had op een arbeidstijdverkorting van 152 uur per jaar, aldus werknemer.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer op grond van artikel 1.9 WRR recht heeft op ten minste 129 roostervrije dagen per jaar. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag hoe het aantal van 129 roostervrije dagen berekend dient te worden. RET stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van het aantal jaarlijkse roostervrije dagen tevens de ‘seniorenuren’ dienen te worden betrokken, welke voortvloeien uit de seniorenregeling. Werknemer heeft betwist dat de seniorenuren van invloed zijn op de berekening van het aantal roostervrije uren. De kantonrechter is van oordeel dat de seniorenuren losstaan van de roostervrije dagen waar werknemer recht op heeft. Uit de WRR, de CAO RET noch uit enig ander schriftelijk stuk volgt dat de seniorenuren van invloed zijn op de berekening van het (minimale) aantal roostervrije dagen. Het enkele feit dat RET de seniorenuren in haar interne administratie kennelijk wel meetelt bij de vaststelling van het aantal ontvangen roostervrije dagen maakt dit niet anders. In hoofdstuk 6 van de WRR wordt een roostervrije dag gedefinieerd als ‘een dag waarin geen werkzaamheden worden gepland en de medewerker vrij is van dienst’. Dit verschilt naar zijn aard wezenlijk van de uit de seniorenregeling voortvloeiende arbeidstijdverkorting. Zoals door RET is aangegeven heeft toepasselijkheid van de seniorenregeling immers tot gevolg dat de 152 seniorenuren in mindering worden gebracht op het totaal aantal jaarlijks te werken uren voor een ‘senior’. Anders dan de roostervrije dagen op grond van artikel 1.9 van de WRR, is de seniorenregeling met de bijbehorende seniorenuren dan ook bedoeld voor een beperkt aantal werknemers – de werknemers met een leeftijd van ten minste 54 jaar, die ten minste tien jaar bij RET werkzaam zijn in eenzelfde functie – en is deze regeling in het leven geroepen met als doel ‘voldoende hersteltijd’ voor deze specifieke groep werknemers te realiseren door middel van een effectieve verkorting van de arbeidstijd. Bovendien wordt in artikel 1.9 van de WRR geen onderscheid gemaakt tussen werknemers die wél onder de seniorenregeling vallen en werknemers die níet onder de seniorenregeling vallen. Kortom, op grond van voornoemd artikel heeft élke werknemer met een voltijdscontract recht op ten minste 129 roostervrije dagen per jaar. Als, zoals in de visie van RET het geval is, de seniorenuren meetellen bij de berekening van het aantal roostervrije dagen, betekent dit dat aan ‘senioren’ – onder wie werknemer – effectief minder roostervrije dagen worden toegekend dan werknemers die niet onder de seniorenregeling vallen. Dit impliceert dat er een onrechtvaardig verschil in toegekende roostervrije dagen ontstaat tussen werknemers, terwijl met artikel 1.9 van de WRR juist beoogd wordt duidelijkheid te scheppen voor het volledige personeelsbestand. De seniorenregeling betreft voorts een regeling waarvan werknemers op vrijwillige basis gebruik kunnen maken. Reeds dit vrijwillige karakter impliceert al dat het niet aannemelijk is dat de uit de regeling voortvloeiende seniorenuren door RET aangewend dienen te worden om het vastgestelde minimumaantal toe te kennen roostervrije dagen te bereiken. Naar het oordeel van de kantonrechter is de strekking van de seniorenregeling dan ook de werknemer op wie de regeling van toepassing is, voldoende hersteltijd te verschaffen náást het vastgestelde minimale aantal roostervrije dagen per jaar. Bovenstaande leidt tot de slotsom dat RET ten onrechte de seniorenuren van werknemer heeft meegeteld bij de berekening van het aantal roostervrije dagen. Aan werknemer zijn drie roostervrije dagen te weinig toegekend. De verklaringen voor recht worden toegewezen.