Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 24 juni 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:6282
Werkgever wordt veroordeeld tot betaling loon tijdens ziekte. Het is niet aan de werkgever om vast te stellen of werkneemster ziek is, maar aan de bedrijfsarts/arbodienst. Een ziekmelding moet in beginsel worden geaccepteerd.

Feiten

Werkneemster is op 1 september 2019 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van leerling mbo-verzorgende niveau 3. De arbeidsovereenkomst is door werkneemster opgezegd per 1 juni 2020. Op 8 april 2020 heeft zij zich ziek gemeld. Werkgeefster heeft de ziekmelding niet geaccepteerd en de loonbetaling gestaakt. Werkneemster vordert thans in kort geding betaling van het loon over de maanden april en mei 2020. Ondanks aanmaning daartoe is werkgeefster in gebreke gebleven met de tijdige loonbetaling over voornoemde maanden.

Oordeel

Tussen partijen staat vast dat werkneemster zich op 8 april 2020 heeft ziekgemeld en dat deze ziekmelding niet door werkgeefster is geaccepteerd. Werkgeefster heeft de loonbetaling per datum ziekmelding gestaakt, omdat zij meent dat geen sprake was van ziekte, dan wel dat werkneemster zonder deugdelijke grond heeft geweigerd aangepaste werkzaamheden te verrichten. In dit verband wordt overwogen dat het niet aan werkgeefster is om vast te stellen of werkneemster ziek is en dat zij in beginsel de ziekmelding moet accepteren, tenzij er voldoende zwaarwegende gronden zijn om de ziekmelding te weigeren. Van dergelijke gronden is in dit geval op geen enkele wijze gebleken. Voor zover werkgeefster (al dan niet terecht) de indruk had dat werkneemster zich enkel heeft ziekgemeld vanwege angst voor het coronavirus, hetgeen door werkneemster uitdrukkelijk is betwist, had werkgeefster ter beoordeling van de ziekte een bedrijfsarts of arbodienst moeten inschakelen, hetgeen niet is gebeurd. Werkneemster heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht dat zij aanspraak maakt op het achterstallige loon over de maanden april en mei 2020 tot een bedrag van € 1.272,13 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Werkgeefster heeft niet betwist dat dit het loon bij ziekte betreft, zodat van de juistheid van dit bedrag wordt uitgegaan. Werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling daarvan.