Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 juni 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:6280
Feiten
Werknemer is op 15 juli 2019 in dienst getreden bij Vierhout Klimaatbeheersing (hierna: Vierhout) in de functie van Hulpmonteur Klimaattechniek. In artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen: ‘De werknemer treedt met ingang van 15 juli 2019 in dienst van de werkgever voor de duur van één jaar. Het contract loopt automatisch af op 14 januari 2020 zonder dat opzegging vereist is van één van de wederzijdse partijen.’ Werknemer is sinds 17 september 2019 arbeidsongeschikt. Vierhout heeft op 6 januari 2020 aan werknemer medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na 14 januari 2020 niet verlengd zal worden. Werknemer heeft laten weten het niet eens te zijn met de opzegging, omdat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zouden zijn aangegaan. Werknemer verzoekt thans onder meer vernietiging van het per 15 januari 2020 gegeven ontslag.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat artikel 1.1 voor meerdere interpretaties vatbaar is. Werknemer stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zijn aangegaan, terwijl Vierhout meent dat deze na een half jaar is geëindigd op 14 januari 2020. Hoewel partijen twisten over de precieze uitleg van het artikel, volgt de kantonrechter in ieder geval niet Vierhout in haar standpunt dat enkel sprake is geweest van een kennelijke verschrijving aan haar zijde. Daartoe heeft Vierhout onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Met betrekking tot het antwoord op de vraag wiens standpunt ten aanzien van de uitleg van artikel 1.1 als juist heeft te gelden, hanteert de kantonrechter de Haviltex-maatstaf. Volgens Vierhout is werknemer tijdens het sollicitatiegesprek een contract voor een half jaar aangeboden. Vierhout heeft daartoe verwezen naar door haar ingebrachte verklaringen van X en Y, die beiden verklaren dat zij bij het sollicitatiegesprek aanwezig waren en dat aan werknemer een contract voor een half jaar is aangeboden. Gelet op de betwisting van werknemer, alsmede zijn uitdrukkelijke stelling dat die verklaringen valselijk door Vierhout zijn opgesteld, kan van de juistheid van die verklaringen niet zonder meer worden uitgegaan. Deze schriftelijke verklaringen zijn immers niet gelijk te stellen met een onder ede afgelegde getuigenverklaring. Vierhout heeft bovendien verzocht de verklaring van X in te trekken. Derhalve kan aan deze verklaring geen betekenis toekomen. Bovendien volgt uit de door werknemer overgelegde ondertekende verklaring van X en de uitdraai van een tussen werknemer en X gevoerd WhatsAppgesprek, dat de door Vierhout overgelegde verklaring niet van X afkomstig is en dat hij niet aanwezig is geweest bij het sollicitatiegesprek van werknemer en derhalve ook niet heeft kunnen verklaren dat tijdens dit gesprek aan werknemer een contract voor een half jaar zou zijn aangeboden. Er dient dan ook ernstig getwijfeld te worden aan de juistheid en de geloofwaardigheid van de door Vierhout overgelegde verklaring van Y, die immers heeft verklaard dat X wel bij het sollicitatiegesprek aanwezig is geweest. Gezien deze gang van zaken zijn de stellingen van Vierhout beslist niet consistent te noemen. Het voorgaande betekent dat geen duidelijkheid kan worden gekregen omtrent de uitleg van artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst. Aan nadere bewijslevering wordt niet meer toegekomen, nu de meest gunstige uitleg zoals die door werknemer is voorgesteld in de rede ligt. Bij gebreke van een duidelijke formulering dient de bepaling contra proferentem voor rekening van de opsteller van het beding, dus van de werkgever, te worden uitgelegd. Werknemer mocht uit de formulering van de bepaling afleiden dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar. De kantonrechter vernietigt de opzegging van 15 januari 2020.