Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ING Bank Personeel B.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 juni 2020
ECLI:NL:RBAMS:2020:3130
Vordering tot schadevergoeding gegrond op artikel 7:686 BW moet worden ingeleid met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift.

Feiten

Werkneemster is in dienst bij ING Bank Personeel B.V. (hierna: ING). Werkneemster heeft op 10 juni 2020 een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het verklaren voor recht dat ING ten opzichte van werkneemster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:686 BW. Werkneemster baseert dit kort gezegd op een herplaatsing in een (volgens werkneemster) te lage functie.

Oordeel

In artikel 7:686 BW is bepaald dat de bepalingen van afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW voor partijen de mogelijkheid van ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding niet uitsluiten. Partijen staan dus óók die op Boek 6 BW gebaseerde rechtsmiddelen in verband met een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ter beschikking. Die rechtsmiddelen moeten met een dagvaardingsprocedure worden ingeleid. Artikel 7:686 BW geeft geen afzonderlijke procedure die met een verzoekschrift zou moeten worden ingeleid. Ook het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW wijst hierop. In dat artikel zijn immers de vervaltermijnen voor de in het kader van de Wet Werk en Zekerheid in te stellen procedures opgenomen, waarbij een procedure op grond van artikel 7:686 BW niet afzonderlijk wordt genoemd in tegenstelling tot alle andere verzoeken die per artikel worden aangeduid met verschillende vervaltermijnen per verzoek. Het bepaalde in artikel 7:686a lid 2 BW, waarin is vastgelegd dat in gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW bepaalde zijn gebaseerd, kunnen worden ingeleid met een verzoekschrift, maakt dit niet anders. In dit geval is immers geen sprake van een geding dat is gebaseerd op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW bepaalde, maar van een vordering op grond van de algemene regeling met betrekking tot het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van één of meer verbintenissen uit hoofde van een overeenkomst (zie art. 6:74 e.v. BW). Nu voorts de vordering van werkneemster verder ook geen verband houdt met een einde van de arbeidsovereenkomst, maar op vergoeding van schade die (mogelijk) is ontstaan en nog zal ontstaan bij de voortzetting van de lopende arbeidsovereenkomst, is de verzoekschriftprocedure van artikel 7:686a BW hier niet van toepassing. Dit betekent dat deze procedure ingeleid had moeten worden met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift. De kantonrechter beveelt dat de procedure, in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.