Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 8 juli 2020
ECLI:NL:RBLIM:2020:4984
Feiten
Werknemer heeft met Roy’s food boutique B.V. tevens handelende onder de naam Y (hierna: Roy’s) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Directeur en enig aandeelhouder van Roy’s was X. X is de broer van werknemer. In de arbeidsovereenkomst staat dat werknemer met ingang van 1 maart 2019 in dienst treedt van Roy’s en de arbeidsovereenkomst eindigt op 28 februari 2020. Verder zijn partijen in die overeenkomst overeengekomen dat werknemer wordt aangesteld in de functie leidinggevende tegen een uurloon van € 9,66, zonder de vermelding of dit bruto of netto is. Ook is in de overeenkomst niet vastgelegd of dit bedrag in- of exclusief 8% vakantiebijslag is. De overeengekomen arbeidsomvang bedraagt minimaal 10 uur en maximaal 20 uur per week. Roy’s heeft alleen contante loonbetalingen aan werknemer gedaan. Sinds (in ieder geval) 5 december 2020 heeft werknemer geen werkzaamheden meer voor Roy’s verricht. Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is op 10 januari 2020 geregistreerd dat Roy’s is ontbonden en is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 31 december 2019. Werknemer heeft bij brief van 17 februari 2020 X gesommeerd tot onder meer betaling van achterstallig loon en vakantiebijslag. Bij brief van 20 februari 2020 heeft X onder meer betwist dat hij loon aan werknemer verschuldigd is en het standpunt ingenomen dat werknemer met ingang van 30 november 2019 op staande voet is ontslagen aangezien werknemer toen geen geldige verblijfsvergunning meer had. Werknemer verzoekt de kanonrechter onder meer voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is gegeven met toekenning van een gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Het ontslag per 30 november 2020 is werknemer niet onverwijld medegedeeld. Dat het ontslag reeds op 27 november 2019 zou zijn gegeven, zoals Roy’s stelt, blijkt nergens uit. Verder is het ook volkomen ongeloofwaardig dat op 27 november 2019 aan werknemer zou zijn medegedeeld dat hij drie dagen later op staande voet ontslagen wordt. Het standpunt van Roy’s dat werknemer reeds op 27 november 2019 zou zijn ontslagen, wordt eveneens verworpen aangezien werknemer dat betwist en de brief van de boekhouder waar Roy’s zich op beroept expliciet 30 november 2019 als ontslagdatum vermeldt. Volgens Roy’s is het ontslag ook onverwijld gegeven aangezien dit door de boekhouder op 30 november 2019 aan werknemer is medegedeeld. Werknemer betwist echter die brief ontvangen te hebben. Het ligt dan op de weg van Roy’s om de ontvangst van die brief aan te tonen. Daarin is zij niet geslaagd. De kantonrechter overweegt daartoe dat de brief niet aangetekend is verzonden. De schriftelijke verklaring van de boekhouder dat hij de brief verzonden heeft, toont evenmin de ontvangst door werknemer aan. Dat op of binnen onverwijlde tijd na 30 november 2019 aan werknemer is medegedeeld dat hij onder vermelding van de dringende reden op staande voet is ontslagen, is dus niet gebleken. Hieruit volgt dat werknemer voor het eerst bij brief van 20 februari 2020 mededeling is gedaan van het ontslag per 30 november 2020 en dat eerst toen de dringende reden is medegedeeld.
Billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding
Bij de berekening van de hoogte van deze vergoedingen is werknemer uitgegaan van 30 november 2019 als einddatum van de arbeidsovereenkomst. Hieruit volgt dat de kantonrechter verder voorbijgaat aan werknemers stelling dat hij ook na 30 november 2019 nog werkzaamheden voor Roy’s heeft verricht en dus nog in dienst van Roy’s was. Door het verzoeken van de vergoedingen, waarbij hij is uitgegaan van een ontslag per 30 november 2019, heeft werknemer erkend dat hij is ontslagen per 30 november 2019 en heeft hij zich neergelegd bij dat ontslag. De consequentie van werknemers keuze om in deze procedure het ontslag per 30 november 2019 te erkennen, is dat het verzoek tot betaling van de billijke en gefixeerde vergoeding te laat is ingediend. Het argument van werknemer dat het ontslag hem eerst op 20 februari 2020 is medegedeeld zodat de vervaltermijn eerst toen is begonnen, vindt geen steun in de wet.