Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 juli 2020
ECLI:EU:C:2020:572
Feiten
X is op 23 februari 2001 benoemd tot Giudice di pace (vrederechter) en heeft dit ambt van 2002 tot en met 2005 en vervolgens van 2005 tot op heden bij twee verschillende rechtbanken bekleed. In het tijdvak van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 heeft X als strafrechter 478 vonnissen gewezen en als giudice dell’indagine preliminare (onderzoeksrechter) 1.113 zaken met bekende verdachten en 193 zaken met onbekende verdachten geseponeerd. In het kader van haar taken behandelt zij als alleensprekende rechter twee zittingen per week, met uitzondering van de onbezoldigde vakantieperiode in augustus wanneer de procestermijnen worden opgeschort. Per zitting krijgt X een kleine vergoeding. In augustus 2018 heeft X tijdens haar onbezoldigde vakantie geen taken als vrederechter vervuld en heeft zij bijgevolg ook geen vergoeding ontvangen. In deze procedure vordert X doorbetaling van ‘loon’ tijdens vakantie. Daartoe stelt zij dat sprake is van werknemerschap in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn en Richtlijn 1999/70/EG (bepaalde tijd). Op grond van laatstgenoemde richtlijn acht zij sprake van ongelijke behandeling op grond van tijdelijke aanstelling, nu gewone rechters 30 bezoldigde vakantiedagen per jaar genieten.
Oordeel
Het Hof van Jusitite EU oordeelt als volgt.
Vrederechter kan ook werknemer zijn, ondanks ‘onafhankelijke positie’
Artikel 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en artikel 31 lid 2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat een vrederechter die in het kader van zijn ambt reële en daadwerkelijke prestaties verricht die niet louter marginaal en evenmin bijkomstig van aard zijn en waarvoor hij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangt, onder het begrip ‘werknemer’ in de zin van deze bepalingen kan vallen, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.
Clausule 2, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling opgenomen begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ een voor een beperkte tijd benoemde vrederechter kan omvatten die in het kader van zijn ambt reële en daadwerkelijke prestaties verricht die niet louter marginaal en evenmin bijkomstig van aard zijn en waarvoor hij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangt, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.
Onderscheid tijdelijk aangestelde vredesrechter en vaste rechters mogelijk objectief gerechtvaardigd vanwege de aard van de werkzaamheden
Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling die niet voorziet in het recht van een vrederechter op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van dertig dagen, zoals dat recht voor gewone rechters geldt, wanneer deze vrederechter valt onder het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ in de zin van clausule 2, punt 1, van deze raamovereenkomst en zich in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van een gewone rechter, tenzij een dergelijk verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door verschillen in de vereiste kwalificaties en de aard van de taken waarvoor deze rechters verantwoordelijk zijn, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.