Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Van Haren Schoenen B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 21 juli 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:6258
Ontslag op staande voet wegens fraude niet onverwijld gegeven. Gesprek na afgerond onderzoek bood geen aanknopingspunten voor nader onderzoek. Niet in te zien waarom werkgever, zelfs na de ‘dubbelcheck’, nog een week heeft gewacht met het ontslag op staande voet.

Feiten

Werkneemster is sinds 20 december 2016, laatstelijk voor onbepaalde tijd en in het kader van haar BBL-opleiding, in dienst bij Van Haren Schoenen B.V. (hierna: Van Haren) in de functie van parttime verkoopmedewerkster. Op 26 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster, de intern controleur van Van Haren en de regiomanager van Van Haren. In dit gesprek is werkneemster geconfronteerd met geconstateerde onregelmatigheden/fouten bij door werkneemster verrichte ruilingen van schoenen in voorafgaande maanden. Na dit gesprek is werkneemster op non-actief gesteld. Uit de brief van 26 juni 2020 van de HR-medewerker van Van Haren blijkt dat die op non-actiefstelling ‘vooralsnog van kracht is tot en met 5 juli 2019’. Bij brief van 3 juli 2019 is werkneemster door Van Haren op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Werkneemster is hiervan in hoger beroep gekomen.

Oordeel

Onverwijldheid

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking op inhoudelijke gronden geoordeeld dat het ontslag op staande voet stand houdt. Met deze beslissing heeft de kantonrechter geen oordeel gegeven of het ontslag op staande voet onverwijld is geschied. De vraag is of er al dan niet te veel tijd is verstreken tussen het gesprek met werkneemster op 26 juni 2019 en de ontslagbrief van 3 juli 2019. Naar het oordeel van het hof is er sprake van een onredelijk lang tijdsverloop tussen die twee momenten op grond van het volgende. Op 26 juni 2019 was het onderzoek al afgerond en vond het gesprek met werkneemster plaats. Deze dag viel op een woensdag (niet op een donderdag, zoals in de ontslagbrief staat), dus die week bood nog twee werkdagen waarin een beslissing over het ontslag kon worden genomen. Van Haren had uit het gesprek met werkneemster geen aanknopingspunten voor nader onderzoek gehaald, dus alles wat voor Van Haren relevant was voor de te nemen beslissing lag op 26 juni 2019 al op tafel. Er moest alleen nog een knoop worden doorgehakt. Ook als rekening wordt gehouden met de ‘dubbelcheck’ door C, waarvan de uitkomst al op vrijdag 28 juni 2019 bij Van Haren bekend was, ziet het hof niet in waarom vervolgens nog is gewacht tot de week erna, om pas op woensdag 3 juli 2019 de beslissing over het ontslag te nemen en de ontslagbrief aan werkneemster te verzenden. Daarom is het hof van oordeel dat het door Van Haren aan werkneemster op 3 juli 2019 gegeven ontslag op staande voet niet onverwijld is geschied. Het voorgaande brengt op zichzelf al mee dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek van werkneemster tot vernietiging van de opzegging van het ontslag op staande voet heeft afgewezen. Het door Van Haren op 3 juli 2019 aan werkneemster gegeven ontslag op staande voet is reeds daarmee ten onrechte gegeven.

Billijke vergoeding

Voor de vraag of werkneemster recht heeft op een billijke vergoeding en zo ja, hoeveel die zou moeten bedragen, is onder meer van belang of de verwijten die Van Haren haar maakt terecht zijn. Daarom dient te worden vastgesteld wat er precies met de door werkneemster verrichte ruilingen en de daarmee corresponderende kassaprocedures in de periode januari-juni 2019 is gebeurd en of werkneemster daarmee, zoals Van Haren in haar opzeggingsbrief stelt, kort gezegd fraude heeft gepleegd. Op Van Haren rust de bewijslast van haar stelling dat werkneemster in de periode januari-juni 2019 frauduleuze handelingen heeft gepleegd met de door haar verrichte ruilingen van schoenen en de daarmee corresponderende kassaprocedures. Van Haren zal conform haar gedane bewijsaanbod tot dit bewijs worden toegelaten.