Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 5 augustus 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:6289
Feiten
Werkneemster is op 1 januari 2016 in dienst is getreden bij ATC Zorgtaxi B.V. (hierna: ATC Zorgtaxi) en zij heeft een loon van € 2.800,62 bruto per maand. Ze is op 17 april 2020 op staande voet ontslagen. In een e-mail van 17 april 2020 is namens ATC Zorgtaxi aan werkneemster meegedeeld dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet is gelegen in de handelwijze van werkneemster met betrekking tot het onttrekken van gelden aan ATC Zorgtaxi en het afleggen van een valse verklaring over haar boekhouder. In een bijlage bij de e-mail is daaraan toegevoegd dat werkneemster in een mediationgesprek tussen partijen op 15 april 2020 heeft verklaard dat zij een bedrag van € 3.000 aan contante ritgelden niet heeft afgedragen aan ATC Zorgtaxi en heeft verklaard dat zij op 8 februari 2019 in opdracht van de boekhouder een bedrag van € 10.000 van de rekening van ATC Zorgtaxi heeft overgemaakt naar haar privérekening. Werkneemster heeft onder meer verzocht om het aan haar gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, en heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, te weten een veroordeling van ATC Zorgtaxi tot betaling van achterstallig loon, een voorschot op het loon en om werkneemster in staat te stellen haar werkzaamheden te verrichten.
Oordeel
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter en op basis van de nu bekende feiten en omstandigheden is het in voldoende mate waarschijnlijk dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Volgens de wettelijke regels voor ontslag op staande voet is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is, als er onverwijld wordt opgezegd en als de dringende reden onverwijld wordt meegedeeld aan de werknemer. Nu ATC Zorgtaxi al op 30 januari 2020 bekend was met het niet afdragen van ritgelden en rond 6 februari 2020 met de omvang daarvan, maar pas op 17 april 2020 om die reden tot ontslag op staande voet is overgegaan, is dat ontslag niet onverwijld gegeven en alleen al daarom ongeldig. Voor de door ATC Zorgtaxi genoemde overboeking van een bedrag van € 10.000 op 8 februari 2019 geldt dat de kantonrechter bij de huidige stand van zaken twijfelt over de vraag of dit een dringende reden kan opleveren. Werkneemster heeft gesteld dat zij op 8 februari 2019 nog bevoegd was die overboeking te doen als eigenaar van ATC Zorgtaxi, omdat de aandelentransactie op die datum heeft plaatsgevonden. Ook stelt werkneemster dat het bedrag ziet op facturen over een periode in of rond december 2018, toen zij nog eigenaar was van de onderneming. De kantonrechter kan op dit moment niet zonder meer vaststellen dat dit betoog van werkneemster onjuist is. De kantonrechter neemt als vaststaand aan dat partijen blijkens een mediationovereenkomst van 6 april 2020 en het daarbij van toepassing verklaarde Mediationreglement uitdrukkelijk geheimhouding zijn overeengekomen, die overeenkomst uitdrukkelijk hebben benoemd als een bewijsovereenkomst in de zin van artikel 153 Rv, en uitdrukkelijk hebben afgesproken dat zij afstand doen van het recht om in rechte of anderszins hetgeen tijdens de mediation is verstrekt of naar voren is gekomen als bewijs jegens elkaar aan te voeren. Dat de mediationovereenkomst niet is ondertekend door werkneemster doet er niet aan af dat die overeenkomst, die wel is ondertekend namens ATC Zorgtaxi, tussen partijen is aangegaan. Onder die omstandigheden kon en mocht ATC Zorgtaxi verklaringen van werkneemster in het mediationgesprek niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag leggen. Omdat voorlopig moet worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet in de hoofdzaak geen stand zal houden, wordt ATC Zorgtaxi bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling van loon. De gevraagde voorziening om werkneemster in staat te stellen haar bedongen werkzaamheden te verrichten, wordt afgewezen, omdat werkneemster sinds 5 januari 2020 of 22 januari 2020 wegens ziekte niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden. Dat en in welke mate werkneemster weer in staat is tot re-integratie en in welke vorm dat zou moeten gebeuren, is op dit moment nog onvoldoende duidelijk. Verder is niet uitgesloten dat het (tegen)verzoek van ATC Zorgtaxi tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding zal worden toegewezen. Werkneemster za de gelegenheid krijgen om te reageren op het tegenverzoek van ATC Zorgtaxi tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en tot veroordeling van werkneemster tot betaling van diverse bedragen. De zaak zal in beginsel opnieuw op een zitting worden behandeld.