Naar boven ↑

Rechtspraak

erflater/Engie Services Nederland N.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 8 september 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:7016
Er is geen sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat het beroep van werkgever op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (afweging gezichtspunten uit het arrest Van Hese/De Schelde).

Feiten

In het najaar van 2014 is bij erflater de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Volgens het pensioenoverzicht van het Pensioenfonds voor Metaal en Techniek heeft erflater van 30 augustus 1970 tot en met 30 september 1976 bij een tweetal rechtsvoorgangers van Engie gewerkt. Hij was in die periode werkzaam als monteur luchtkanalen. Bij die werkzaamheden is hij aan asbeststof blootgesteld. Erflater houdt Engie aansprakelijk voor schade ten gevolge van zijn ziekte (longvlieskanker). De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat sprake zou zijn van verjaring. Erflater komt op tegen dat oordeel van de kantonrechter.

Oordeel

Vaststaat dat de dertigjarige verjaringstermijn al was verstreken toen Engie op 12 december 2014 en daarna op 1 juli 2016 door erflater aansprakelijk werd gesteld. De Hoge Raad heeft in het Van Hese/De Schelde-arrest gezichtspunten geformuleerd voor de beoordeling van zaken zoals deze waarbij de asbestziekte mesothelioom zich pas vele jaren na de blootstelling openbaart. Het hof bespreekt die punten en weegt die af.

Beoordeling gezichtspunten

(1) Het hof volgt de kantonrechter in zijn oordeel dat erflater voldoende voortvarend is opgetreden nadat hij in het najaar van 2014 bekend is geworden met zijn ziekte. (2) Erflater is tijdens dit hoger beroep overleden, waardoor de gevorderde immateriële en materiële schadevergoeding ten goede zou komen aan zijn erfgenamen.  (3) Erflater heeft een uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers ontvangen. (4) Op basis van de stellingen en ingebrachte stukken van erflater kan niet worden aangenomen dat installatiebedrijven als de rechtsvoorgangers van Engie in de periode tot en met 1976 al doordrongen waren of hadden moeten zijn van het feit dat ook incidentele blootstelling aan stof van chrysotiel grote risico’s voor de werknemer met zich bracht. Dit betekent niet dat de rechtsvoorgangers geen enkel verwijt te maken valt van het feit dat hun werknemers op de bouwplaatsen waar zij hen naar toestuurden onbeschermd met asbeststof in aanraking kwamen, maar wel dat hun daarvan niet een ernstig verwijt valt te maken. (5) Engie heeft verklaard dat vanaf 2000 aansprakelijkstellingen startten. Dat was nog voor het verstrijken van de verjaringstermijn. Engie merkt in dat kader wel op dat volgens haar halverwege de jaren negentig een toenemend besef ontstond dat er vorderingen konden worden ingesteld, maar dat toen alle documentatie met betrekking tot de dienstverbanden van erflater reeds lange tijd niet meer voorhanden was. (6) Naar het oordeel van het hof wordt Engie door het tijdsverloop ernstig bemoeilijkt in haar bewijspositie, in het bijzonder met betrekking tot wezenlijke kwesties als het bestaan van het dienstverband, de locaties waar erflater gewerkt heeft en de arbeidsomstandigheden op die locaties. (7) Engie zou geen beroep kunnen doen op een verzekering.

Afweging gezichtspunten

Alles samen beziend komt het hof tot de conclusie dat er geen sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat het beroep van Engie op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat Engie’s beroep op verjaring slaagt en dat de vorderingen van erflater daarom moeten worden afgewezen.