Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 juli 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:7938
Ontslag op staande voet van werknemer die tegen de directeur heeft geschreeuwd dat hij hem, zijn familie en zijn zaak kapot zou maken, houdt stand.

Feiten

Werknemer is sinds 18 maart 2018 bij werkgever in dienst als oproepkracht. De arbeidsovereenkomst is na 29 november 2019 stilzwijgend voortgezet. Op 9 januari 2020 is werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij zijn taken niet goed zou uitvoeren en omdat zijn houding en gedrag richting collega’s en klanten onacceptabel zou zijn. Werknemer heeft geprotesteerd tegen het ontslag. Werknemer verzoekt onder meer vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling.

Oordeel

Werknemer heeft zich slechts in algemene zin op het standpunt gesteld dat de inhoud van de brief van 9 januari 2020 in strijd met de waarheid is. Werknemer heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat hij die dag door de directeur op zijn gedrag is aangesproken en dat hij zich in reactie hierop agressief heeft gedragen tegenover de directeur, waarbij hij tegen de directeur heeft geschreeuwd dat hij hem, zijn familie en zijn zaak kapot zou maken. Deze door werkgever gestelde gedragingen van werknemer op 9 januari 2020 staan dus als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast. Naar het oordeel van de kantonrechter vormen de gedragingen van werknemer op 9 januari 2020, die ook afzonderlijk als ontslagreden zijn aangevoerd, namelijk op zichzelf al een dringende reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter is van oordeel dat het agressieve gedrag en de bedreigende uitlatingen van werknemer op 9 januari 2020 zonder meer ontoelaatbaar zijn en dat werknemer hiermee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt derhalve afgewezen.

Transitievergoeding

Naar het oordeel van de kantonrechter is het handelen van werknemer ernstig verwijtbaar. Werknemer heeft met zijn agressieve gedrag en het schreeuwen van dreigementen zonder meer laakbaar gehandeld en de grens van het betamelijke overschreden. Werkgever is de transitievergoeding in dit geval dus niet verschuldigd.