Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26 oktober 2020
ECLI:NL:RBAMS:2020:5137
Feiten
Werkneemster is op is op 5 augustus 2019 in dienst getreden bij Ons Tweede Thuis (hierna: ‘OTT’) in de functie van assistent-begeleider op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden. Zij verricht werkzaamheden op basis van een 24-urige werkweek tegen een salaris van € 1.200,06 bruto per maand (excl. vakantietoeslag en overige emolumenten). OTT is een maatschappelijke organisatie die zich inzet voor mensen met een verstandelijke beperking, autisme of niet aangeboren hersenletsel. OTT is er voor wonen, werken, re-integratie, dagbesteding, advies en hulp thuis. In oktober 2019 heeft OTT werkneemster een uitbreiding van de arbeidsomvang aangeboden. Werkneemster heeft er toen voor gekozen haar arbeidsomvang niet uit te breiden, omdat zij niet meer avond- en weekenddiensten wilde werken dan zij al deed. Op of rond 7 november 2019 heeft werkneemster aan haar leidinggevende medegedeeld dat zij zwanger was. Ook heeft werkneemster toen verzocht of zij in verband met haar zwangerschap voorlopig geen nachtdiensten zou hoeven te werken. Tijdens dit gesprek is werkneemster medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst op 4 april 2020 zou aflopen. Op diezelfde dag heeft werkneemster per e-mail aan haar leidinggevende laten weten het gesprek als onprettig te hebben ervaren, omdat zij het gevoel heeft gekregen dat haar arbeidsovereenkomst enkel en alleen vanwege zwangerschap niet wordt verlengd. Haar leidinggevend heeft dit ontkend. Op 25 november 2019 heeft werkneemster zich ziekgemeld in verband met zwangerschapsklachten. Op 14 januari heeft tussen werkneemster en haar leidinggevende een gesprek plaatsgevonden over haar re-integratie. Ook tijdens dit gesprek is werkneemster medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 niet zou worden verlengd. In het gespreksverslag is als reden hiervoor genoemd dat werkneemster het flexibele rooster niet als prettig ervaart en de klik de laatste periode als minder wordt ervaren. Op 23 januari 2020 hebben werkneemster en haar leidinggevende hierover een telefoongesprek gevoerd, dat door werkneemster heimelijk is opgenomen. Tijdens dit gesprek heeft werkneemster herhaaldelijk aangegeven het niet eerlijk te vinden dat de werkelijke reden van het niet-verlengen, te weten: haar zwangerschap, niet in het gespreksverslag wordt genoemd. Zij heeft haar leidinggevende alsnog gevraagd dat te doen, waarop zij de woorden ‘naar de toekomst toe’ aan het verslag heeft toegevoegd. Op 4 april 2020 is de arbeidsovereenkomst van werkneemster geëindigd. Zij verzoekt de kantonrechter haar ten laste van OTT een billijke vergoeding van € 11.168,24 bruto toe te kennen, omdat OTT ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar arbeidsovereenkomst vanwege haar zwangerschap en moederschap niet te verlengen. Daarnaast vordert werkneemster een immateriële schadevergoeding van € 5.000 netto, omdat zij in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast.
Oordeel
Verboden onderscheid
De kantonrechter oordeelt als volgt. De leidinggevende van werkneemster heeft in het telefoongesprek expliciet ontkend noch erkend dat het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst verband houdt met de zwangerschap dan wel het moederschap van werkneemster. Wel heeft zij als reactie op het verzoek van werkneemster aan het verslag de woorden ‘naar de toekomst toe’ toegevoegd. Met werkneemster is de kantonrechter van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat de leidinggevende met deze woorden heeft bedoeld te verwijzen naar de zwangerschap en het moederschap van werkneemster. Zo heeft de leidinggevende op zitting uitgelegd dat zij met deze woorden bedoelde dat voor werkneemster veel gaat veranderen als zij moeder wordt en het moederschap het nodige van je vraagt. In dat kader heeft de leidinggevende ook naar voren gebracht: ‘Als het al iets van je vraagt als je met zijn tweeën bent…’. Daarmee doelde zij op het feit dat werkneemster al niet tevreden was over haar flexibele werkrooster toen zij samen was met haar partner en nog geen kind had en het daarom te verwachten zou zijn dat zij ook niet tevreden zou zijn over haar flexibele rooster als zij een kind zou hebben. Met inachtneming van deze feiten en omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat OTT de arbeidsovereenkomst van werkneemster niet heeft verlengd vanwege haar zwangerschap en daarmee verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 7:646 lid 1 BW.
Billijke vergoeding
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt betekenis toe aan de volgende omstandigheden. Allereerst weegt mee dat sprake is van gederfd loon, omdat werkneemster vanwege het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst inkomsten is misgelopen. Werkneemster heeft in dit kader naar voren gebracht dat haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 voor de duur van acht maanden zou zijn verlengd, omdat dit door OTT bij de aanvang van het dienstverband is medegedeeld. Ook de leidinggevende heeft op zitting aangegeven dat een verlenging van acht maanden binnen OTT gebruikelijk is. Hiertegenover staat dat OTT terecht heeft aangevoerd dat bij het berekenen van het inkomensverlies rekening moet worden gehouden met de inkomsten die werkneemster uit sociale verzekeringen heeft ontvangen (te weten: WW-uitkering per september 2020 en zwangerschapsuitkering per mei 2020). Ook wordt in dit verband meegewogen dat werkneemster een transitievergoeding van circa € 300 heeft ontvangen. Tot slot weegt de kantonrechter mee dat het ernstig verwijtbaar handelen van OTT bestaat uit de schending van een elementair grondrecht. Alles afwegende acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 3.000 bruto redelijk.
Immateriële schadevergoeding
Op grond van artikel 6:106 BW bestaat bij een vaststaande aantasting in de persoon in beginsel recht op een schadevergoeding. Dat werkneemster in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast, kan naar het oordeel van de kantonrechter – gelet op de schending van een elementair grondrecht – worden aangenomen. Werkneemster heeft echter geen inzicht gegeven in waar haar immateriële schade concreet uit bestaat. Gelet hierop matigt de kantonrechter de gevorderde immateriële schadevergoeding tot € 1.000 netto.