Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14 oktober 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:10439
Feiten
Werknemer is op 31 januari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij eenmanszaak-restaurant in de functie van medewerker bediening. Werkgever is eigenaar van dit restaurant. Het laatstverdiende salaris van werknemer bedraagt € 1.745,01 bruto per maand exclusief vakantiegeld van 8% en overige emolumenten. Het restaurant heeft per 15 maart 2020 zijn deuren gesloten. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) staat dat het restaurant op 10 augustus 2020 is opgeheven. De arbeidsovereenkomst is tot op heden niet rechtsgeldig opgezegd en beëindigd. Inmiddels is een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV. Werknemer vordert werkgever te veroordelen tot betaling van het loon over de periode juli en augustus 2020 van € 3.490,02 bruto en het achterstallig loon over de periode ná de hiervoor vermelde periode. Daarnaast vordert werknemer werkgever te veroordelen tot betaling van onder meer de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Werknemer stelt dat het feit dat hij geen werkzaamheden heeft verricht in de maanden juli en augustus 2020 een omstandigheid is die voor rekening en risico van werkgever komt. Werkgever heeft de vordering erkend en heeft nog het volgende aangevoerd. Hem is geadviseerd het bedrijf te beëindigen en zijn personeel te ontslaan op grond van bedrijfseconomische omstandigheden en hij heeft zich daarom laten uitschrijven uit het register van de KvK. Door de uitschrijving uit het register van de KvK is de kans om in aanmerking te komen voor de NOW-regeling nihil. Dat er salaris moet worden betaald, staat voor werkgever niet ter discussie, maar hij kan de salariskosten niet opbrengen. Vanwege zijn financiële situatie verzoekt werkgever de kantonrechter om de overige gevorderde kosten af te wijzen.
Oordeel
Betaling van het achterstallige loon
Werkgever heeft erkend dat werknemer geen werkzaamheden voor hem heeft verricht door een oorzaak (te weten het staken van de bedrijfsactiviteiten) die in redelijkheid voor rekening van werkgever behoort te komen en dat werknemer dientengevolge op grond van artikel 7:628 lid 1 BW het recht op zijn loon behoudt. De kantonrechter zal de vorderingen onder a. en b. daarom toewijzen, in die zin dat werkgever voor iedere maand vanaf de maand juli 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd een bedrag van € 1.745,01 bruto per maand aan werknemer dient te betalen.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar telkens vanaf de opeisbaarheid van de toegewezen bedragen tot aan de dag van algehele voldoening. Uit artikel 7:625 lid 1 BW volgt dat de wettelijke verhoging dient te worden voldaan in geval van een vertraging in de loonbetaling. De rechter kan de wettelijke verhoging echter beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Werkgever heeft vanwege zijn financiële situatie verzocht om onder meer de gevorderde wettelijke verhoging af te wijzen. Werknemer heeft gesteld ook aanspraak te willen blijven maken op de verhoging, omdat hij zich ook voor kosten gesteld ziet en daardoor schade lijdt nu zijn salaris niet wordt betaald. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden billijk de verhoging te matigen tot nihil. De verhoging is namelijk geen loon en evenmin bedoeld als schadevergoeding. Het is een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen. Het is in de onderhavige zaak echter voldoende aannemelijk geworden dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, zodat deze prikkel zijn doel mist.