Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 17 november 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:9450
Feiten
Bij een ongeluk enige jaren geleden heeft X een hoge dwarslaesie opgelopen waardoor hij verlamd raakte. Sindsdien heeft hij 24 uur per dag verzorging nodig. Om de benodigde verpleging en verzorging van hun vader te regelen hebben zijn beide kinderen de Stichting opgericht. Werkneemster is medio 2016 als alleenstaande vanuit Spanje naar Nederland gekomen om in dienst van de Stichting werkzaamheden te verrichten in de huishouding en verzorging van X. Zij heeft een kamer betrokken in zijn woning. Partijen hebben een overeenkomst genaamd “arbeidsovereenkomst oproepcontract voor bepaalde tijd” getekend. De werkzaamheden van werkneemster vingen aan om 12:00 uur en duurden tot 22:00 uur. In geval van nood of als X hulp nodig had, was werkneemster buiten deze tijden bereikbaar via Messenger. Behoudens vakantie in juni 2016 en juni en juli 2017 werkte werkneemster 7 dagen per week. Op 14 mei 2017 zijn partijen een tweede arbeidsovereenkomst aangegaan, ditmaal voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 mei 2018. Het verplegend team rapporteerde vanaf 31 december 2017 onvolkomenheden in de verzorging van werkgever door werkneemster. Bij brief van 9 februari 2018 is namens de Stichting aan werkneemster meegedeeld dat per 18 februari 2018 geen gebruik meer zou worden gemaakt van haar oproepdiensten en dat haar contract tegen 31 mei 2018 zou worden opgezegd. Als reden daarvoor zijn genoemd de verslechterde onderlinge verstandhouding met werkgever en de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden. Bij brief van haar gemachtigde van 15 februari 2018 heeft werkneemster aanspraak gemaakt op (onder meer) achterstallig loon. Vanaf 1 april 2018 heeft de Stichting aan werkneemster geen loon meer betaald. X is in 2018 overleden. Werkneemster vordert betaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. De Stichting komt op tegen de beslissing.
Oordeel
Voldoende is gebleken dat de voortdurende aanwezigheid van werkneemster was vereist. Van oproepingen om te komen werken – kenmerkend voor een oproepcontract – is feitelijk nooit sprake geweest. Niet in geschil is verder dat werkneemster de beide arbeidsovereenkomsten met de Stichting – en niet met X – is aangegaan. Dat betekent dat de Stichting in beginsel als werkgever is te beschouwen. Bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een derde als werkgever moet worden aangemerkt. De Stichting heeft er in dit verband op gewezen dat X feitelijk, door zijn fysieke en psychisch gesteldheid, niet de functie van werkgever kon vervullen en dat alleen daarom ervoor is gekozen de Stichting als werkgever aan te merken alsmede dat werkneemster werd betaald vanuit zijn PGB. Deze omstandigheden duiden er evenwel niet op dat X feitelijk of formeel werkgever is geweest. Dat de arbeidsovereenkomst was gericht op de persoonlijke zorg voor X brengt niet mee dat op grond daarvan de arbeidsovereenkomst tussen X en de Stichting van rechtswege eindigt bij het overlijden van X. Het hof merkt daarbij op dat in de arbeidsovereenkomst, die speciaal voor dit doel is opgemaakt, geen ontbindende voorwaarde van dien aard is opgenomen. Uit de overgelegde stukken blijkt verder genoegzaam dat werkneemster wel degelijk van 22.00 tot 9.00 uur aanwezig diende te zijn, dat ook was en zich beschikbaar heeft gehouden om te reageren op huloproepen van X. Het betoog van de Stichting dat de uren die werkneemster aanwezig diende te zijn en in die tijd eventueel gewerkte extra uren, reeds zijn inbegrepen in de gestelde all-in-vergoeding ziet eraan voorbij dat werkgever en werknemer over de wijze waarop een aanwezigheidsvergoeding wordt verloond, transparante afspraken dienen te maken. Daar komt bij dat de Stichting tevens betoogt dat voor elke nacht aanwezigheid één uur loon werd betaald. Dat een dergelijke afspraak is gemaakt tussen partijen blijkt niet uit de arbeidsovereenkomst. Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat partijen deze afspraak hebben gemaakt. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.