Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 10 november 2020
ECLI:NL:RBOVE:2020:4067
Feiten
Werkgeefster is een internationaal transportbedrijf. Werknemer is op 24 september 2018 in de functie van chauffeur in dienst getreden bij werkgeefster. Op 25 juni 2019 heeft werknemer pallets gelost bij bedrijf A in Duitsland. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van een palletwagen, die in zijn oplegger was geplaatst. Bij de uitvoering van die werkzaamheden is schade ontstaan aan de palletwagen. Werknemer heeft vervolgens een door bedrijf A opgestelde verklaring ondertekend dat de palletwagen door zijn toedoen beschadigd is geraakt. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is als gevolg van opzegging door werknemer per 7 oktober 2019 geëindigd. In november 2019 heeft werkgeefster van bedrijf A een factuur van € 2.390,84 ontvangen voor de schade aan de palletwagen. Nadat werknemer werkgeefster heeft benaderd voor een eindafrekening ter zake van het eindigen van de arbeidsovereenkomst, heeft werkgeefster werknemer aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het ongeval van 25 juni 2019. Werknemer vordert nu betaling van diverse bedragen, waaronder: loon, overuren, niet genoten tijd-voor-tijd-uren en niet genoten vakantiedagen.
Oordeel
Werknemer vordert in deze procedure kort gezegd dat zijn dienstverband met werkgeefster op correcte wijze financieel wordt afgewikkeld. Het meest verstrekkende verweer van werkgeefster is dat zij een veel hogere vordering heeft op werknemer dan de vordering waarvan werknemer betaling vordert. Volgens werkgeefster kan zij de schade aan de palletwagen namelijk op werknemer verhalen. Werkgeefster doet daarmee een beroep op verrekening van die schade met de vordering van werknemer. Werkgeefster gaat ervan uit dat werknemer ter zake van het ontstaan van de schade aan de palletwagen niet opzettelijk heeft gehandeld, maar meent dat wel sprake is van bewuste roekeloosheid aan zijn zijde. Volgens werkgeefster was werknemer zich namelijk terdege bewust van het gevaar dat de palletwagen uit de oplegger kon vallen, door het zonder opleiding gebruiken van een hem onbekende elektrische palletwagen die ook nog eens op de rand van de oplegger stond. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is geweest van bewuste roekeloosheid aan de zijde van werknemer. Hoewel als onweersproken moet worden aangenomen dat werknemer geen ervaring had met het gebruik van de palletwagen in kwestie, staat wel vast dat werknemer vaker gebruikmaakte van palletwagens. Gelet op de ervaring die werknemer met het gebruik van palletwagens had, kan niet worden volgehouden dat het gebruik van de palletwagen op de rand van de oplegger roekeloos is geweest, laat staan dat werknemer zich van enige roekeloosheid bewust is geweest. Werknemer heeft bij het gebruik van de palletwagen slechts een fout gemaakt door niet de knop voor achteruit maar voor vooruit in te drukken. Een dergelijke fout kan gebeuren en levert geen bewuste roekeloosheid op. De conclusie uit het voorgaande is dat werkgeefster de schade aan de palletwagen niet op werknemer kan verhalen en dat het beroep op verrekening van die schade met de vordering van werknemer dus niet slaagt. De kantonrechter veroordeelt werkgeefster tot afgifte van een correcte eindafrekening aan werknemer en veroordeelt werkgeefster tot betaling van diverse bedragen aan werknemer.