Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10 december 2020
ECLI:NL:RBAMS:2020:6164
Feiten
GDCC is een onderneming die voor opdrachtgevers met klanten op de particuliere en zakelijke markt (hoofdzakelijk) telefonische interviews afneemt. Werkneemster (61 jaar) is op 19 september 1988 bij het callcenter van Ipsos in dienst getreden in de functie van interviewer. GDCC heeft het onderdeel van Ipsos waar werkneemster werkt, in het najaar van 2019 overgenomen. Werkneemster is op 24 maart 2020 geschorst nadat GDCC verdenkingen had van – kort samengevat – fraude bij het afnemen van interviews. Bij brief van 9 april 2020 heeft GDCC werkneemster bericht dat zij overwoog om ontslag op staande voet te geven, maar zij ervoor koos om een ontbindingsverzoek in te dienen. Bij beschikking van 20 augustus 2020 heeft de kantonrechter te Amsterdam de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding per 1 januari 2021 en GDCC veroordeeld tot betaling aan werkneemster van een transitievergoeding van € 13.735,28 bruto en een billijke vergoeding van € 60.000 bruto. GDCC heeft op 25 augustus 2020 van de geboden gelegenheid het verzoek tot ontbinding in te trekken gebruikgemaakt en daarvan een bericht aan de rechtbank gestuurd, met een kopie aan de gemachtigde van werkneemster. Werkneemster is op 27 augustus 2020 telefonisch door GDCC verzocht de werkzaamheden te hervatten. Na enige correspondentie over en weer, waarbij GDCC uiteindelijk nog mediation heeft voorgesteld, is werkneemster overgegaan tot indiening van het onderhavige verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij verzoekt zij tevens aan haar een billijke vergoeding ter hoogte van € 60.000 toe te kennen en te bepalen dat GDCC een transitievergoeding van € 13.735,28 aan haar verschuldigd is. GDCC legt zich neer bij de verzochte ontbinding, maar voert verweer tegen de verzochte billijke vergoeding en transitievergoeding.
Oordeel
Ontbindingsverzoek werknemer
De kantonrechter wijst het verzoek van werkneemster om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW toe. Nu werkneemster stelt dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord en zij niet meer bij GDCC wil werken, is sprake van een verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Temeer ook nu GDCC zich niet tegen ontbinding verzet.
Transitievergoeding en billijke vergoeding
GDCC is gelet op de artikelen 7:671c lid 2 onder b en 7:673 lid 1 onder b en lid 2 BW alleen dan een billijke vergoeding en een transitievergoeding verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GDCC wordt ontbonden. Centraal staat dus de vraag of GDCC ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en ziet geen aanleiding over te gaan tot herbeoordeling van de feiten en omstandigheden die aanleiding waren voor de beschikking van 20 augustus 2020. Op grond van deze feiten en omstandigheden kwam de kantonrechter destijds tot het oordeel dat sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de kant van GDCC. Naar het oordeel van de kantonrechter is er per definitie eveneens weinig speelruimte om op grond van de omstandigheden ná voormelde beschikking van 20 augustus 2020 te oordelen dat inmiddels geen sprake meer is van een verstoorde arbeidsrelatie.
Hoogte van de billijke vergoeding
Kernoverweging ten aanzien van de billijke vergoeding in de beschikking van 20 augustus 2020 is dat GDCC tekort is geschoten in haar verplichtingen als werkgever door te snel aan te sturen op ontslag in plaats van werkneemster te begeleiden en haar gelegenheid te bieden haar functioneren aan te passen. Dit mede in het licht van een bijna dertig jaar durend dienstverband waarin werkneemster onberispelijk heeft gefunctioneerd. Waar mocht worden verwacht dat GDCC hieruit lering heeft getrokken, blijkt dat niet het geval te zijn. Immers, in eerste instantie volstaat GDCC met het zenden van een bericht inzake intrekking van het eerdere ontbindingsverzoek aan de gemachtigde van werkneemster door middel van toezending van een kopie van de brief aan de rechtbank, zonder enige uitleg. Daarnaast doet zij aan werkneemster zelf het telefonische verzoek om zich binnen enkele dagen te laten inroosteren. Werkneemster heeft sinds haar schorsing in maart 2020 niet meer gewerkt en werd naar haar zeggen door dit verzoek, zonder enig blijk van begrip of excuus van werkgeverszijde, volkomen overvallen. De kantonrechter acht dat, gezien de voorgeschiedenis, een begrijpelijke reactie. Van GDCC als zorgvuldig handelend werkgever had een andere aanpak mogen worden verwacht, te weten dat men eerst op een behoorlijk vormgegeven wijze met werkneemster in gesprek was gegaan. In dat gesprek had onder meer aan de orde kunnen komen dat en waarom GDCC tot voor kort verdere samenwerking met werkneemster in het geheel niet meer zag zitten, waarom dat nu (kennelijk) anders is en hoe men daar uitvoering aan denkt te geven. Het feit dat GDCC daarna nog een voorstel doet voor een onderling gesprek of mediation maakt het voorgaande niet anders en is te kwalificeren als too little too late. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding in hetgeen tussen partijen is voorgevallen na de beschikking van 20 augustus 2020 om anders te oordelen over het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GDCC dan de kantonrechter in de beschikking van 20 augustus 2020 heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor wat betreft de hoogte van de eerder toegekende bedragen aan transitievergoeding en billijke vergoeding. De door werkneemster gedane verzoeken worden daarom toegewezen.