Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 14 december 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:12688
Feiten
Werkneemster is in maart 2016 in dienst getreden van de Staat (OCW). Uit een verslag van 2019 blijkt dat doorgroei naar een hogere schaal binnen deze functie niet echt mogelijk is, waarop werkneemster wordt geadviseerd verder rond te kijken. Op basis daarvan reageert zij op een functie bij het ministerie van BZK en als blijkt dat BZK werkneemster graag wil inzetten, informeert ze de Staat hierover. Die wil voor de voorgestelde detachering geen toestemming verlenen, omdat hij dit niet ziet als een gouden kans voor de loopbaan van werkneemster. Daarbij stelt de Staat dat werkneemster hem verkeerd heeft begrepen en dat haar kansen bij hem niet verkeken zijn. Hierop heeft werkneemster zich ziek gemeld. De bedrijfsarts stelt vast dat sprake is van een situatieve arbeidsongeschiktheid met gezondheidsklachten die gerelateerd zijn aan de werksituatie. Daarnaast spelen er ook medische klachten. Werkneemster heeft het vertrouwen verloren in de aanpak en voelt zich onheus bejegend door haar leidinggevende. Haar werk oppakken is daarom niet bevorderlijk voor haar herstel. Mede daarom heeft zij in juni 2020 haar ontslag ingediend. Zij schrijft onder meer in haar ontslagbrief: “Ik ben er kapot en troosteloos van en voel me waardeloos als mens en medewerker van OCW. Het zal wel ondoordacht van mij zijn, maar mijn vrijheid is mij dan toch het allerliefst. Een organisatie waar je niet als mens, maar koud als casus gezien wordt en emancipatie en ontwikkeling van medewerkers loze woorden blijken te zijn, waar niet of selectief naar gehandeld wordt, is niet de juiste omgeving voor mij. Maar dat is slechts mijn mening, die ik niet vaak uit, omdat, zoals nu ook weer bevestigd is, mijn inbreng, belang en stem er toch niet toedoen bij OCW.” De opzegging wordt door de Staat bevestigd. Enkele weken later komt werkneemster, op advies van deskundigen, terug op het indienen van het ontslag. Ze vordert vervolgens bij voorlopige voorziening betaling van het achterstallige salaris. Ze legt aan deze vorderingen ten grondslag dat zij ontslag heeft genomen terwijl zij ziek en geëmotioneerd was door de herhaalde weigering van de Staat om haar toestemming te geven om te worden gedetacheerd bij het ministerie van BZK. De Staat had haar ontslagname niet mogen accepteren zonder nader onderzoek. Volgens de Staat heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst ondubbelzinnig en zonder voorbehoud opgezegd en mag de Staat haar in de omstandigheden van dit geval ook houden aan deze opzegging.
Oordeel
De voorzieningenrechter oordeelt dat alleen de (emotionele) bewoordingen in het e-mailbericht van juni 2020 dusdanig zijn, dat zij roepen om nader onderzoek van de werkgever wat betreft een antwoord op de vraag of werkneemster rustig en welbewust ontslag heeft genomen. De Staat heeft dit nagelaten en daarmee niet gehandeld zoals een goed werkgever had behoren te doen. Het e-mailbericht van juli 2020, waarbij werkneemster haar ontslag intrekt, was tijdig, omdat dat bericht is gestuurd terwijl de arbeidsovereenkomst nog niet was geëindigd. Die intrekking had door de Staat moeten worden geaccepteerd, gelet op de daarin gegeven uitleg. Gesteld noch gebleken is dat de Staat door het accepteren van deze intrekking in een slechtere positie is of zou zijn komen te verkeren, dan wanneer hij wel meteen had voldaan aan de op hem rustende verplichting om meteen nader onderzoek te verrichten naar de vraag of hij werkneemster wel mocht houden aan haar verklaring om ontslag te nemen. Voorts valt niet af te leiden op welke daartoe toereikende gronden de Staat heeft geweigerd om werkneemster te detacheren bij BZK, toen zij die mogelijkheid aandroeg. Bij dit voorlopige oordeel weegt zwaar mee dat de leidinggevende van werkneemster zelf in een gesprek in 2019 aan werkneemster heeft laten weten dat er voor haar bij haar afdeling geen doorgroeimogelijkheden meer waren en haar heeft geadviseerd om verder om zich heen te kijken voor doorgroeimogelijkheden. Niet valt in te zien wat werkneemster valt te verwijten, wanneer zij dat vervolgens doet en zij actief naar een andere werkomgeving op zoek gaat. Dat zij daarbij niet alleen formele maar ook informele wegen heeft bewandeld, maakt haar niet meteen onbetrouwbaar en mag haar ook niet zodanig tegengeworpen worden dat het achteraf een reden zou kunnen zijn voor de Staat om haar alsnog aan haar ontslagbericht van juni 2020 te houden. De gevraagde voorlopige voorziening zal dan ook worden gegeven.