Naar boven ↑

Rechtspraak

PDX Services B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 12 januari 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:249
Bewijs dat stand min-uren tijdig is meegedeeld door werkgever is niet geleverd. Verrekening min-uren bij eindafrekening arbeidsovereenkomst slechts beperkt toegelaten.

Feiten

Werkneemster is in juni 2016 in dienst gekomen bij PDX Services B.V. (hierna: PDX) in de functie van medewerker horeca. De overeengekomen arbeidsomvang bedroeg laatstelijk 35 uur per week. Op 4 januari 2018 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 5 februari 2020. Werkneemster heeft in de loop van haar arbeidscontract min-uren opgebouwd omdat zij minder uren had gewerkt dan haar waren uitbetaald. PDX heeft die min-uren ad € 1.165,50 op de eindafrekening in mindering gebracht. Werkneemster heeft dat aangevochten. Het hof heeft in het tussenarrest van 6 oktober 2020 PDX in staat gesteld de loonstroken van werkneemster in geding te brengen, waaruit moet blijken dat PDX werkneemster maandelijks op de hoogte heeft gesteld van de stand van het totaal van min- of meer-uren. Als daarop duidelijk een negatief saldo aan meer-uren is vermeld, heeft PDX naar het oordeel van het hof voldoende aan haar verplichtingen op dit punt voldaan en mocht zij bij de eindafrekening 108,25 min-uren verrekenen.

Oordeel

PDX heeft geen loonstroken in het geding gebracht, stellende dat zij daar als gevolg van een wijziging in haar administratieve systeem niet toe in staat was. Zij stelt dat zij het totaal van de min-uren wel op andere wijze heeft meegedeeld. Zij heeft een aantal e-mails van haar bestuurder overgelegd. Uit die e-mails blijkt niet dat C de standen maandelijks heeft doorgegeven aan werkneemster. Volgens PDX werden de staatjes ergens op een centrale locatie opgehangen bij RTL en kon werkneemster daarvan op die wijze kennisnemen. Dat dit daadwerkelijk gebeurde, werkneemster daarop is gewezen en maandelijks is aangesproken op de stand van de min-uren blijkt niet uit deze bewijsstukken. Het hof acht niet door PDX aangetoond dat zij werkneemster maandelijks deugdelijk inzage gaf in de stand van de door haar gemaakte meer- en min-uren. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof, overeenkomstig het tussenarrest, dat PDX alleen de min-uren die na 1 november 2018 waren ontstaan nog in de eindafrekening mocht betrekken, neerkomende op 21 uur. Daarmee correspondeert, uitgaande van een uurloon van € 10,50, een bedrag van € 220,50, zodat de door de kantonrechter toegewezen loonvordering van werkneemster met dat bedrag moet worden verminderd, wat neerkomt op een bedrag van € 945. Het hof ziet in dit geval reden om de wettelijke verhoging te beperken tot 20% over de ten onrechte in mindering gebrachte min-uren, ofwel tot € 189. Derhalve zal het hof de vordering van werkneemster tot een totaalbedrag van € 1.134 bruto toewijzen.