Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 20 januari 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:421
Feiten
Werknemer is op 27 november 1989 in dienst getreden bij Jongsma on- and offshore services B.V. (hierna: Jongsma). Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: Cao Metaalbewerkingsbedrijf) van toepassing. De Cao Metaalbewerkingsbedrijf is meermaals algemeen verbindend verklaard, laatstelijk van 17 augustus 2017 tot 1 juni 2019. Op 1 september 2015 is werknemer wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. Aan werknemer is met ingang van 29 augustus 2017 een WIA-uitkering toegekend. Vanaf 1 september 2017 is Jongsma geen loon meer verschuldigd aan werknemer. De arbeidsovereenkomst is na opzegging door Jongsma geëindigd per 1 juni 2020. Werknemer verzoekt de kantonrechter Jongsma te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.347,60 bruto aan ADV-urenvergoeding, een bedrag van € 11.756,16 bruto aan (bovenwettelijke) vakantie-uren en een bedrag van € 678,24 bruto aan vakantievergoeding voor oudere werknemers.
Oordeel
De kantonrechter overweegt omtrent de ADV-uren dat op grond van artikel 18a van de Cao Metaalbewerkingsbedrijf werknemer vanaf 2013 recht had op twee ADV-uren per week, zoals ook door Jongsma is erkend. Niet is gebleken dat werknemer ADV-uren heeft opgenomen of genoten en evenmin is gebleken dat Jongsma ADV-uren in de verlofregistratie heeft vastgesteld. Volgens artikel 18b lid 1 van de Cao Metaalbewerkingsbedrijf moet een tegoed aan ADV-uren bij het einde van de dienstbetrekking in tijd of geld worden verrekend. Ook gaat de stelling van Jongsma dat werknemer geen ADV-uren heeft opgebouwd tijdens ziekte niet op, omdat uit artikel 18b van de Cao Metaalbewerkingsbedrijf blijkt dat indien een werknemer arbeidsongeschikt is tijdens ADV-tijd, dit niet behoeft te worden gecompenseerd. Nu verrekening in tijd niet meer kan plaatsvinden en Jongsma het aantal van 520 ADV-uren niet heeft betwist, heeft werknemer aanspraak op betaling van het door hem verzochte bedrag aan niet genoten ADV-uren. Omtrent de vordering tot betaling van de niet genoten wettelijke vakantiedagen overweegt de kantonrechter dat Jongsma terecht stelt dat deze zijn vervallen op grond van artikel 7:640a BW. De stelling van werknemer dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om vakantie op te nemen, wordt niet gevolgd. Volgens de kantonrechter is gebleken dat destijds overleg heeft plaatsgevonden over het opnemen van vakantie en dat werknemer ook daadwerkelijk vakantie heeft opgenomen. Het beroep van Jongsma op verjaring voor de bovenwettelijke vakantiedagen treft echter geen doel. De verjaring is pas aangevangen op 1 juni 2020, na het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat geen sprake kan zijn van verjaring. De vordering tot betaling van het bedrag aan bovenwettelijke vakantie wordt toegewezen. Omtrent de aanspraak van werknemer op betaling van ‘seniorenuren’ overweegt de kantonrechter dat een beroep op verjaring om bovengenoemde redenen niet slaagt. De vordering wordt echter beperkt toegewezen, nu uit artikel 51 lid 3 van de Cao Metaalbewerkingsbedrijf volgt dat indien de werknemer op een peildatum langer dan twaalf maanden volledig arbeidsongeschiktheid, hij op dat moment geen extra vakantie-uren verwerft. Werknemer heeft voorts gesteld dat hij over 2016 eveneens aanspraak heeft op 48 extra vakantie-uren voor oudere werknemers. Niet in geschil is dat Jongsma na het einde van de dienstbetrekking in totaal 430 vakantie-uren heeft uitbetaald. Werknemer heeft ter zitting aangevoerd dat de door Jongsma overgelegde verlofregistratie onjuist is, omdat daarin staat dat werknemer over de periode van 10 januari 2017 tot en met 28 augustus 2017 vakantiedagen heeft opgenomen, terwijl hij in die tijd wegens ziekte ongeschikt was tot werken. Jongsma wordt gevolgd in de stelling dat werknemer heeft ingestemd met het opnemen van de vakantiedagen, wat blijkt uit het plan van aanpak dat partijen zijn overeengekomen. De verlofregistratie is op dit punt dus niet onjuist. Jongsma kan zich dan ook beroepen op verrekening van het door haar al betaalde bedrag van € 6.523,10 bruto met de vordering van werknemer. Na verrekening van het bedrag aan vakantie-uren met het nog aan werknemer verschuldigde bedrag aan ADV-dagen en bovenwettelijke vakantiedagen, resteert een bedrag van € 5.835,99 bruto aan niet genoten ADV-uren. Tot betaling van dit bedrag wordt werkgever veroordeeld.