Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Wageningen Universiteit
Hoge Raad, 5 februari 2021
ECLI:NL:HR:2021:181
Aansprakelijkheid universitair hoofddocent voor door universiteit geleden schade in verband met toegepaste constructie bij door overheid gesubsidieerd project. Vaststelling schadeomvang door vergelijking huidige situatie met de situatie waarbij de onrechtmatige daad wordt weggedacht.

Feiten

In deze zaak gaat het, voor zover in cassatie van belang, om de aansprakelijkheid van werkneemster, universitair hoofddocent bij Wageningen Universiteit (hierna: de universiteit), voor schade die de universiteit heeft geleden in verband met een door werkneemster toegepaste constructie bij de uitvoering van een door de overheid gesubsidieerd kennisoverdrachtproject (hierna: het project). Die constructie hield, kort samengevat, in dat in strijd met de subsidieregels de verplichte eigen bijdrage van de bij het project betrokken boerenbedrijven door de universiteit aan de boerenbedrijven werd terugbetaald. De aan de universiteit verstrekte subsidie voor het project is door de overheid teruggevorderd. Werkneemster is vervolgens op grond van ernstig plichtsverzuim ontslagen. In deze procedure vordert de universiteit dat werkneemster wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, bestaande in de teruggevorderde subsidie en de aan de boerenbedrijven terugbetaalde eigen bijdragen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Ook het hof oordeelde dat werkneemster aansprakelijk is voor de schade die de universiteit heeft geleden. Werkneemster heeft met de door haar toegepaste constructie, waarin de eigen bijdragen per saldo niet aan de boerenbedrijven in rekening zijn gebracht en waarmee zij roekeloos het risico heeft genomen dat de subsidie werd ingetrokken, in strijd gehandeld met artikel 1:17 van de Cao Nederlandse Universiteiten (welke bepaling identiek is aan art. 7:661 lid 1, eerste volzin, BW), aldus het hof. Om tot vaststelling van de schadeomvang te komen, is een vergelijking nodig van de huidige situatie met de situatie waarbij de onrechtmatige daad wordt weggedacht. Indien werkneemster van het hele project zou hebben afgezien of alle dan wel een aantal boerenbedrijven niet bereid zouden zijn geweest een zodanige eigen bijdrage te betalen, zou het project niet zijn uitgevoerd en zou de universiteit in zoverre aanspraak op subsidie noch op eigen bijdragen hebben gehad. Vergeleken met die situatie lijken de terugvordering van de subsidie en de retourfacturering van de eigen bijdragen dan geen schadeposten voor de universiteit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en werkneemster veroordeeld tot betaling aan de universiteit van € 35.587. Daarbij heeft het hof overwogen dat de universiteit netto € 483.253 aan een bij de constructie betrokken stichting heeft betaald. Deze kosten, die de universiteit in de hypothetische situatie niet had hoeven betalen, leveren in beginsel een schadepost op. De stichting heeft reeds € 447.666 wegens schadevergoeding aan de universiteit betaald. Het hof gaat uit van een aansprakelijkheid van werkneemster voor de nog resterende € 35.587. Werkneemster heeft beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

In cassatie stelt werkneemster dat het hof heeft miskend dat werkneemster heeft aangevoerd dat de universiteit een voordeel heeft genoten door zogenoemde WBSO-inkomsten, welke inkomsten er niet zouden zijn geweest indien werkneemster het project niet had uitgevoerd. Dit is een gemotiveerde betwisting van de schade of had moeten worden geduid als een beroep op voordeelstoerekening, hetgeen het hof niet onbesproken had mogen laten, aldus werkneemster. De Hoge Raad oordeelt als volgt. Bij tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de schadeberekening. Werkneemster heeft vervolgens bij akte ten behoeve van de comparitie van partijen onder meer aangevoerd dat als het project niet zou zijn uitgevoerd, de universiteit niet € 12.672 aan WBSO-inkomsten zou hebben gehad en dat dit bedrag dus in mindering moet worden gebracht op de door de universiteit geleden schade. De universiteit heeft erkend dat zij een bedrag van € 12.581,16 aan WBSO-inkomsten heeft ontvangen. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat dit het bedrag is dat in mindering moet worden gebracht op de door de werkneemster te betalen schadevergoeding. In het licht van een en ander kan het oordeel van het hof over het bedrag van de door de werkneemster te betalen schadevergoeding geen stand houden. De daarop gerichte klacht slaagt. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden en worden afgedaan op artikel 81 Wet RO. De Hoge Raad doet de zaak zelf af, vernietigt het arrest van het hof en veroordeelt werkneemster tot betaling aan de universiteit van (€ 35.587 minus € 12.581,16) € 23.005,84 in hoofdsom.