Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.
Hoge Raad, 6 november 1998
ECLI:NL:HR:1998:ZC2770
KLM handelt in strijd met het in artikel 119 EG-Verdrag neergelegde beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid, doordat ex-stewardess niet bij dezelfde bedrijfspensioenregeling is aangesloten als haar mannelijke collega’s.

Feiten

Werkneemster is op 14 februari 1949 in dienst getreden bij Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (hierna: KLM). Per 16 april 1953 is zij tewerkgesteld als stewardess. In 1981 is werkneemster bij het bereiken van de 50-jarige leeftijd uit dienst getreden. Werkneemster is opgenomen in de pensioenregeling die wordt uitgevoerd door de Stichting Algemeen Pensioenfonds der KLM (hierna: het Algemeen Pensioenfonds). Zij ontvangt sinds het einde van de dienstbetrekking pensioen van dit fonds. Met uitzondering van een periode in de jaren vijftig, toen KLM ook (mannelijke) stewards in dienst had, waren tot 1 november 1973 voor mannelijke leden van het cabinepersoneel van KLM slechts de functies van purser en hofmeester of assistent-purser beschikbaar. Voor vrouwelijke leden van het cabinepersoneel was slechts de functie van stewardess beschikbaar. Met ingang van 1 november 1973 is bij KLM een afzonderlijke salarisschaal ingevoerd voor de functie van eerste stewardess en zijn tot die rang bevorderde vrouwen gelijkgesteld met hofmeesters en assistent-pursers. Sinds 1 januari 1977 kan elk van voornoemde functies zowel door mannen als door vrouwen worden vervuld. Voor de groep ex-stewardessen waartoe werkneemster behoort, is steeds de door het Algemeen Pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling blijven gelden. Voor de pensioenregeling die wordt uitgevoerd door de Stichting Pensioenfonds voor het Vliegend Personeel der KLM (hierna: het PVP) komen sinds jaar en dag alleen vliegers, boordwerktuigkundigen, pursers en hofmeesters/assistent-pursers in aanmerking. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat KLM in strijd handelt met het in artikel 119 van het EG-Verdrag neergelegde beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid, doordat zij niet bij dezelfde bedrijfspensioenregeling is aangesloten als haar mannelijke collega’s, waarbij komt dat het Algemeen Pensioenfonds minder gunstig is dan het PVP. De kantonrechter heeft de vordering tegen KLM toegewezen en KLM veroordeeld aan werkneemster te betalen het verschil tussen het opnieuw vastgestelde pensioen (op basis van het PVP) en het door werkneemster ontvangen pensioen. De rechtbank heeft anders geoordeeld en de vordering afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ten overvloede geoordeeld dat ‘het automatisme waarmee bij KLM destijds — kennelijk — mannen onafhankelijk van hun aantal dienstjaren in hiërarchisch hoger geplaatste functies boven vrouwelijke stewardessen werden geplaatst achteraf en in het licht van het (…) beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen beschouwd, onbillijk voorkomt’, maar dat zulks ‘hier in het kader van een beroep op artikel 119 EG-Verdrag niet met terugwerkende kracht ongedaan (kan) worden gemaakt’. Werkneemster heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Blijkens het arrest van het HvJ EG van 8 april 1976 in de zaak Defrenne kan op de rechtstreekse werking van artikel 119 EG-Verdrag geen beroep worden gedaan ter staving van loonaanspraken voorafgaand aan de dag waarop dit arrest is uitgesproken. Voor pensioenaanspraken is een verdere beperking in de tijd aangebracht door het arrest Barber, zoals verduidelijkt in HvJ EG 6 oktober 1993, zaak C-109/91 (Ten Oever), Jur. 1993, p. I-4879. Deze beperking geldt evenwel niet voor het recht op aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling, zoals volgt uit de arresten Vroege en Fisscher. De kantonrechter heeft een en ander terecht in acht genomen. De rechtbank daarentegen heeft, na in haar bestreden overweging te hebben doen uitkomen dat het ‘automatisme’ waarmee bij KLM destijds vrouwelijke leden van het cabinepersoneel werden uitgesloten van de wel voor mannen toegankelijke, hiërarchisch hogere functies van hofmeester en assistent-purser, in het licht van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen onbillijk is, ten onrechte nagelaten aan deze door haar geconstateerde onbillijkheid de slotsom te verbinden dat de uit bedoeld ‘automatisme’ voortvloeiende ontoegankelijkheid voor stewardessen van de gunstiger pensioenregeling van het PVP wel degelijk in het kader van een beroep op artikel 119 ongedaan kan en moet worden gemaakt met terugwerkende kracht tot 8 april 1976. Anders dan de rechtbank klaarblijkelijk heeft aangenomen, staat aan die slotsom niet in de weg dat de door werkneemster beklede functie niet (geheel) gelijkwaardig was aan die van de hiërarchisch hoger geplaatste hofmeesters en assistent-pursers: vorenbedoeld ‘automatisme’, dat hiervan de oorzaak was, was immers op zichzelf in strijd met het in artikel 119 neergelegde beginsel. In het onderdeel ligt de klacht besloten dat de rechtbank heeft miskend dat KLM, door de ongelijkheid op het stuk van de pensioenvoorzieningen ten nadele van werkneemster te laten doorwerken na 8 april 1976, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 119 EG-Verdrag. Het voorgaande brengt mee dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven. De Hoge Raad doet de zaak zelf af, vernietigt het vonnis van de rechtbank en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.