Rechtspraak
Feiten
Werkneemster is op 1 juli 2013 in dienst getreden bij werkgeefster. Zij heeft voor het laatst in september 2014 werkzaamheden voor werkgeefster verricht. In dit geding vordert werkneemster betaling van een bedrag van € 991,37. Zij legt daaraan ten grondslag dat genoemd bedrag haar loon is over de maand september 2014 en dat werkgeefster dit bedrag niet heeft betaald. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis werkgeefster toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij voornoemd bedrag contant aan werkneemster heeft betaald. Na het horen van twee getuigen aan de zijde van werkgeefster en twee getuigen aan de zijde van werkneemster heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat werkgeefster is geslaagd in het opgedragen bewijs en de vordering van werkneemster afgewezen. Werkneemster heeft tegen de vonnissen van de kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Werkneemster stelt zich in cassatie op het standpunt dat het eindvonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven, omdat de kantonrechter zonder motivering voorbij is gegaan aan het in de akte na conclusie na enquête opgenomen verzoek van de werkneemster om heropening van het getuigenverhoor. Werkneemster wilde een oud-collega laten getuigen die ook wegens ruzie op stel en sprong moest vertrekken bij het bedrijf, zonder haar loon over september 2014 uitbetaald te krijgen. Werkneemster kon deze oud-collega niet eerder als getuige voorbrengen, omdat het haar pas onlangs is gelukt de personalia en adresgegevens van de oud-collega te achterhalen. Nu het vonnis omtrent het afwijzen van het verzoek om heropening van het getuigenverhoor geen (begrijpelijke) motivering bevat, voldoet het vonnis niet aan het vormvereiste als bedoeld in artikel 80 lid 1 onder a Wet RO, aldus werkneemster. Tegen werkgeefster is verstek verleend.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord. Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan. De kantonrechter heeft in het eindvonnis geen kenbare aandacht besteed aan het verzoek om heropening van het getuigenverhoor. Het eindvonnis is derhalve niet naar behoren gemotiveerd. Hier komt nog bij, zoals het onderdeel stelt, dat hetgeen de werkneemster bij haar bewijsaanbod heeft aangevoerd, inhoudt dat de verklaringen van de aan de zijde van werkgeefster gehoorde getuigen ongeloofwaardig zijn en dat het horen van de oud-collega mede daarop betrekking heeft. Nu bewijslevering zich ook kan uitstrekken tot het ontzenuwen van eerder afgelegde getuigenverklaringen door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten, kon de kantonrechter ook om deze reden niet zonder motivering aan het bewijsaanbod voorbijgaan. Het onderdeel is dus gegrond. De Hoge Raad vernietigt het vonnis in eerste aanleg en verwijst het geding terug naar de kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing.