Rechtspraak
Feiten
Bij tussenbeschikking van 1 december 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet ten onrechte was gegeven, omdat werkgeefster geen dringende reden had. Werknemer maakt daardoor aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Tevens heeft de kantonrechter werknemer in de gelegenheid gesteld te onderbouwen en te specificeren op welke bedragen hij naast voornoemde vergoedingen nog aanspraak kan maken. Werknemer heeft aangegeven nog aanspraak te maken op een bedrag van € 1.157,18 bruto aan vakantiegeld, € 599,07 bruto aan vergoeding van niet genoten vakantiedagen en € 414,22 bruto aan loon over de maand juli 2020.
Oordeel
Vakantiegeld
De kantonrechter is van oordeel dat voor de uitbetaling van het vakantiegeld alleen artikel 69 van de cao van toepassing is en dat werkgever het onderhavige artikel correct heeft toegepast. Werknemer kan dan ook geen aanspraak meer maken op vakantiegeld.
Vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen
Werkgeefster heeft gesteld dat op basis van het vakantieoverzicht werknemer aanspraak kon maken op een vergoeding van 20,93 dagen. Op basis daarvan heeft zij werknemer betaald. In de akte die door werknemer is overgelegd is volgens de kantonrechter ten onrechte niet ingegaan op het door werkgeefster overgelegde vakantieoverzicht en zonder nadere motivering vastgehouden aan het door werknemer genoemde overzicht, welk overzicht uitkwam op nog 26 openstaande vakantiedagen. Gelet hierop gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de door werkgeefster overgelegde vakantieregistratie. Volgens de kantonrechter heeft werkgeefster ten onrechte geen rekening gehouden met de vakantietoeslag over het uurloon, zodat werknemer nog aanspraak kan maken op een bedrag van € 197,85 bruto.
Loon juli 2020
De kantonrechter is met werkgeefster van oordeel dat bij de berekening van het salaris over de maand juli 2020 uitgegaan dient te worden van gewerkte tijd en de (gemiddelde) werkdagen. De berekening van werknemer (5/31 van het maandloon) is daarom niet correct. De berekening van werkgeefster volgend uit de al eerder in de procedure overgelegde eindafrekening is voor het overige niet betwist, zodat aangenomen dient te worden dat deze juist is en werknemer op dit punt niets meer van werkgeefster heeft te vorderen.