Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 31 maart 2021
ECLI:NL:RBOVE:2021:1449
Er is geen sprake van een aanbod van een nieuwe functie, dat werknemer heeft aanvaard als nieuw bedongen arbeid. Werknemer mocht er ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de ‘passende arbeid’ de bedongen arbeid is geworden.

Feiten

Werknemer is sinds 1 september 2008 in dienst van werkgever. Op 16 september 2015 werd werknemer ziek. Partijen hebben daarna twee jaar lang gewerkt aan re-integratie. Het UWV heeft beslist dat werknemer geen arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA) krijgt, omdat hij per september 2017 ongeveer 80% van zijn oude loon kon verdienen. Ook na 2017 hebben partijen verschillende gesprekken gevoerd over aanpassingen van de taken van werknemer. Op 26 oktober 2020 is werknemer opnieuw ziek geworden. Sindsdien heeft hij niet meer voor werkgever gewerkt. Met een brief van 18 november 2020 heeft werkgever aan werknemer laten weten per 1 december 2020 geen salaris meer te betalen. Werknemer vordert wedertewerkstelling en loon.

Oordeel

De kantonrechter stelt dat er twee mogelijkheden bestaan, namelijk dat het andere werk de ‘nieuw bedongen arbeid’ is geworden dan wel dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat het werk dat hij verricht, dat past bij zijn beperkingen (passende arbeid), de bedongen arbeid is geworden. Werknemer heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van ‘nieuw bedongen arbeid’ een gespreksverslag overgelegd, waaruit zou blijken dat re-integratie, na volledig herstel, zou zijn afgerond. Die bevestiging leest de kantonrechter niet. Uit het verslag blijkt dat werkgever niet volledig tevreden was met het functioneren van werknemer. Verder schrijft werkgever dat de functienaam ‘voorlopig’ is. Die omschrijving staat er naar het oordeel van de kantonrechter aan in de weg om aan te nemen dat partijen de functie van aankomend productieleider hebben bestempeld als een eindstation. De kantonrechter oordeelt dat uit het gespreksverslag geen aanbod volgt van een nieuwe functie, dat werknemer heeft aanvaard als nieuw bedongen arbeid. Werknemer meent verder dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de ‘passende arbeid’ de bedongen arbeid is geworden. De kantonrechter gaat daar niet in mee. Daarvoor is van belang dat werkgever ook na 2017 met enige regelmaat heeft geprobeerd de functie van werknemer te ‘verzwaren’. Het gesprek dat op 31 maart 2020 is gevoerd, is voor werkgever één van vele geweest die over re-integratie is gegaan. Zijn functie en takenpakket zouden ook na 31 maart 2020 nog onderwerp van gesprek blijven. De kantonrechter ziet daarom niet in dat werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de arbeid die hij na 31 maart 2020 verrichtte de bedongen arbeid is geworden. Daar komt bij dat de periode tussen 31 maart 2020 en 26 oktober 2020 niet lang genoeg is geweest om ervan te kunnen spreken dat werknemer ‘gedurende een niet te korte periode’ de passende arbeid heeft verricht. De vorderingen worden afgewezen.