Rechtspraak
Feiten
Werknemer was met ingang van 1 december 2011 werkzaam bij Ikea. IKEA B.V. heeft de arbeidsovereenkomst van werknemer op 3 februari 2020 met onmiddellijke ingang opgezegd. Daaraan heeft Ikea ten grondslag gelegd dat werknemer eigendommen van Ikea zou hebben weggenomen. Werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen het gegeven ontslag. Werknemer vordert betaling van loon.
Oordeel
Hoewel de verkeerde persoon is gedagvaard oordeelt de kantonrechter dat Ikea in de procedure is verschenen. Het was aldus duidelijk voor Ikea (of had voor Ikea duidelijk moeten zijn) dat de onjuiste aanduiding van de partijnaam berustte op een vergissing. Dat Ikea door die vergissing is benadeeld of in haar verdediging is geschaad, is niet gebleken.
Vervaltermijn
Ikea doet verder een beroep op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW. De vorderingen van werknemer zijn echter niet gebaseerd op de in artikel 7:686a lid 4 BW opgesomde wetsartikelen en de vorderingen moeten en zijn bovendien bij dagvaarding ingesteld, niet bij verzoekschrift. Aan Ikea kan worden toegegeven dat het gevoerde partijdebat wel verband houdt met het gegeven ontslag op staande voet en de gestelde aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding. De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW laat echter onverlet dat werknemer na het verstrijken van die termijn in rechte een beroep doet op het ontbreken van een dringende reden ter afwering van een vordering die steunt op de stelling dat hij door opzet of schuld aan de werkgever een dringende reden heeft gegeven voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst. De conclusie luidt dat de vorderingen van werknemer niet onder de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW vallen. Hij is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
Verrekenen
Gelet op het bepaalde in artikel 6:127 BW is de vraag of Ikea jegens werknemer aanspraak heeft op de gefixeerde schadevergoeding, opdat Ikea die vordering op werknemer kan verrekenen met haar onbetwiste schuld aan hem, te weten de eindafrekening. Dat werknemer drie tassen met Ikea-artikelen buiten de winkel heeft gezet, staat vast. Daarmee staat dus vast dat werknemer eigendommen van Ikea uit de winkelruimte heeft gehaald, zonder hiervoor te betalen. Gesteld noch gebleken is dat hem dit was toegestaan. In rechte wordt daarom ervan uitgegaan dat werknemer zonder toestemming heeft gehandeld. De overige formele vereisten voor een ontslag op staande voet zijn niet in geschil. De conclusie is dan ook dat werknemer rechtsgeldig op staande voet is ontslagen. Werknemer is daarom een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Ikea is uitgegaan van de opzegtermijn van de werkgever (twee maanden). Ikea had echter uit moeten gaan van de opzegtermijn van de werknemer (één maand). Ikea heeft toegelicht dat dan alsnog de schadevergoeding hoger is dan de eindafrekening. De conclusie is dat de vordering rechtsgeldig is verrekend.