Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Gouda), 11 mei 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:5617
Feiten
Werknemer is op 1 december 2020 in dienst getreden bij werkgever. Op 11 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarin aan werknemer te kennen is gegeven dat hij niet goed functioneerde en dat werkgever wil stoppen met de arbeidsovereenkomst. Per brief d.d. 12 januari 2021 heeft werkgever bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 11 januari zou worden stopgezet. Werknemer heeft bij brieven van 2 februari en 10 maart 2021 werkgever bericht het niet eens te zijn met de beëindiging en heeft verzocht om betaling van loon. Werkgever is niet tot betaling overgegaan. Werknemer verzoekt toekenning van vergoedingen en achterstallig loon inclusief looncomponenten.
Oordeel
Werkgever is – ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen – niet verschenen. Werkgever heeft dan ook geen verweer gevoerd. De verzoeken van werknemer worden toegewezen. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder dat werknemer daarmee had ingestemd, zonder dat het UWV werkgever daartoe toestemming had gegeven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en zonder de in de arbeidsovereenkomst voor tussentijdse opzegging bepaalde opzegtermijn in acht te nemen. Het staat vast dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat het verzoek van werknemer om ten laste van werkgever een billijke vergoeding toe te kennen zal worden toegewezen, ter hoogte van een maandsalaris, te vermeerderen met de vakantietoeslag. Werknemer maakt aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, ter hoogte van een bedrag van € 35,29.