Naar boven ↑

Rechtspraak

Mondiplaza B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 15 juni 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:5887
Werkgever spreekt bedrijfsleider aan voor schade die bestaat uit lagere waarde van voorraad dan financiƫle administratie. Laakbare betrokkenheid bij het ontstaan van voorraadverschil is onvoldoende onderbouwd. Geen schadevergoedingsplicht.

Feiten

Werknemer is vanaf 1 oktober 2016 in dienst bij Mondiplaza B.V. Werknemer was in zijn functie bij de drogisterij verantwoordelijk voor het bijhouden en inkopen van de voorraad en het op de juiste wijze administreren daarvan. Eind 2018 constateerde de accountant van Mondiplaza een tekort in de voorraad en een tekort aan liquide middelen. Mondiplaza heeft daarop bedrijfsrecherchebureau BING opdracht gegeven onderzoek te doen naar de financiële situatie en het kassasysteem van de drogisterij. In een brief van 7 februari 2019 heeft de door Mondiplaza ingeschakelde advocaat aan werknemer meegedeeld dat hij op staande voet wordt ontslagen. Voor dat ontslag is onder meer als reden opgegeven onverklaarbare voorraadverschillen en kasverschillen. Werknemer is tegen het aan hem gegeven ontslag opgekomen. Het aan werknemer gegeven ontslag op staande voet is daarop ingetrokken. Partijen hebben in dat verband een beëindigingsovereenkomst gesloten. Partijen twisten over de vraag of werknemer als voormalig werknemer van Mondiplaza gehouden is schade aan Mondiplaza te vergoeden die daaruit bestaat dat de feitelijke voorraad van de winkel in Nijkerk veel minder was dan volgens de voorraadadministratie aanwezig moest zijn. De kantonrechter heeft in een vonnis van 25 september 2019 de vorderingen van Mondiplaza afgewezen.

Oordeel

In hoger beroep is niet in geschil dat in de jaren 2017 en 2018 de voorraad in de drogisterij niet fysiek is geteld. Verder is geen inzicht gegeven in het verloop van de voorraad volgens de financiële administratie. Die voorraadpositie is ook niet gebaseerd op een goederenbeweging zelf maar in essentie op een rekenmethode die uitgaat van een marge van 34%, zodat van iedere € 100 aan kassaverkoop € 66 wordt afgeboekt op de waarde van de voorraad in de financiële administratie. Mondiplaza heeft onder verwijzing naar een verklaring van haar accountant omstandig betoogd dat die rekenmethode betrouwbaar is, maar Mondiplaza ziet naar het oordeel van het hof eraan voorbij dat het bestellen, ontvangen, inboeken en actueel houden van de voorraad op een ander ingangspunt is gebaseerd en niet door Mondiplaza wordt gedaan maar op niveau van haar dochters. In het geval van de drogisterij komt daar bij dat deze wordt geacht producten als geuren en vitamines in te kopen – die naar het hof begrijpt gemiddeld een hogere inkoopwaarde hebben – voor de andere winkels en deze aan die winkels door te leveren. Deze goederenbeweging verloopt via de voorraadadministratie van de drogisterij, maar dat zulke doorleveringen steeds correct en volledig zijn verwerkt in de voorraadpositie van de drogisterij in de financiële administratie van Mondiplaza is niet voldoende uitgelegd. Evenmin is in voldoende mate verduidelijkt hoe eerder in de winkel retour gekomen producten administratief werden verwerkt, zowel in de winkel zelf als in de financiële administratie van Mondiplaza. Uit het voorgaande volgt dat het enkele feit dat de voorraadpositie in de financiële administratie van Mondiplaza verschilt van die bijgehouden in het kassasysteem van de drogisterij onvoldoende is om werknemer daarvan een verwijt te maken. Daarvoor is, zoals overwogen, vereist dat werknemer een laakbare betrokkenheid daarbij moet hebben gehad. Daarbij is er, gezien het verschil tussen enerzijds de winkels en anderzijds Mondiplaza in de manier van vastleggen van voorraad en het op diverse aspecten van de administratie ontbreken van protocollen waaraan medewerkers zich hadden te houden, geen reden om af te wijken van de op basis van artikel 7:661 BW aan te leggen toets. Mondiplaza heeft ook in hoger beroep niet uiteengezet wat er concreet aan voorraad mist en op welke wijze werknemer zich die voorraad zou hebben toegeëigend. Ook indien zou moeten worden vastgesteld dat de administratie in de drogisterij een chaos is en dat werknemer daarvoor verantwoordelijk is, niet alleen functioneel maar ook feitelijk, volgt daaruit op zichzelf nog geen voorraadtekort, zoals die volgens de financiële administratie van Mondiplaza wel bestaat. Hierbij is van betekenis dat niet ter discussie is dat de voorraad in de winkel tijdens de fysieke telling in januari 2019 (nagenoeg) aansloot bij de in de winkel zelf gevoerde administratie van de voorraad op productniveau en dat voor diverse administratieve handelingen geen protocollen golden. Een chaos in de administratie van de winkel, indien al juist, leidt daardoor evenmin met succes tot een gerechtvaardigd verwijt dat werknemer opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld en om die reden aansprakelijk is voor een voorraadtekort. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.