Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 6 juli 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:6531
Feiten
Werkneemster is van 10 november 2015 tot november 2017 bij Konst B.V. in dienst geweest. Konst exploiteert onder meer een Albert Heijn supermarkt en een Gall & Gall winkel. Bij laatstgenoemde winkel is werkneemster vanaf september 2016 werkzaam geweest. In september 2017 is er een vermoeden gerezen dat werkneemster fraude had gepleegd. De fraude bestond eruit dat werkneemster veelvuldig retouren aansloeg op de kassa waar geen daadwerkelijke retourproducten tegenover stonden. Het geld van de retouraanslag haalde zij vervolgens uit de kassa en eigende zij zich toe. Konst heeft onderzoek laten verrichten en op 23 oktober 2017 werkneemster in een gesprek geconfronteerd met de bevindingen. In dat gesprek heeft werkneemster een verklaring ondertekend waarin zij de retourpraktijken erkent en waarin zij zich bereid verklaart een bedrag van € 41.500 terug te betalen. In december 2017 heeft werkneemster aangegeven bij nader inzien niet langer akkoord te gaan met een betalingsregeling en heeft zij Konst om onderliggend bewijs gevraagd. Konst is vervolgens een procedure gestart. Zij heeft gesteld dat de door werkneemster gepleegde fraude onrechtmatig is en een bedrag van € 41.500 aan schadevergoeding van werkneemster gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 21.500. Beide partijen zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Oordeel
Tussen partijen staat de gepleegde onrechtmatige daad vast. Zij verschillen (enkel) over de hoogte van de schade. Het hof oordeelt dat niet kan worden uitgegaan van het schadebedrag in de op 23 oktober 2017 opgestelde verklaring, nu bij het tekenen van die verklaring sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Werkneemster ging onvoorbereid het betreffende gesprek in. Zij zag zich zonder (juridische) bijstand geconfronteerd met twee personen. Eén van hen was voor werkneemster op dat moment onbekend. Ten opzichte van de ander stond zij als werkneemster in een ondergeschikte en afhankelijke (gezags)verhouding. Konst had zich dit in haar rol van werkgeefster moeten realiseren toen zij werkneemster vroeg ter plekke in te stemmen met het bedrag van € 41.500 én het bedrag voluit met letters uit te schrijven. Door het uitschrijven van het bedrag heeft de verklaring namelijk te gelden als een zogenoemd goedschrift. Daaraan verbindt de wet verstrekkende juridische gevolgen, te weten dwingende bewijskracht van het schadebedrag. Het had op de weg van Konst gelegen om werkneemster daarover in ieder geval te informeren en haar de tijd te geven deze gevolgen te overdenken en zo nodig met een (juridisch) adviseur te bespreken. Dat is niet gebeurd. Het is aannemelijk dat werkneemster niet met dit bedrag zou hebben ingestemd als zij de tijd had gehad om advies in te winnen. Hierbij neemt het hof ook mee dat het bedrag van € 41.500 nergens in het gesprek door werkneemster zelf is genoemd en vooraf al was ingevuld in de verklaring. Werkneemster heeft terecht een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het onderdeel van de verklaring waarin zij instemt met terugbetaling van genoemd bedrag. Het hof begroot de hoogte van de door Konst geleden schade in overeenstemming met de wet. Alles overwegende begroot het hof de schade op € 30.000. Daarnaast wijst het hof de gevorderde €1.500 aan onderzoekskosten als niet betwist toe. Het totale toe te wijzen schadebedrag komt daarmee uit op € 31.500.