Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 9 september 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:8701
Feiten
Dordtmij B.V. en Solid Engineers Projects B.V. (hierna: Solid Engineers) doen zaken op het gebied van uit- en inlenen van arbeidskrachten. Partijen hebben daartoe een raamovereenkomst. In deze overeenkomst staat onder meer in artikel 8 een concurrentiebeding met boetebeding en in artikel 9 een afkoopsom voor de afkoop hiervan. Op 14 januari 2020 is X vier uur voor Solid Engineers werkzaam geweest na bemiddeling door Dordtmij. Na deze periode heeft Solid Engineers X aangebracht bij een payrollbedrijf, waarna X voor Solid Engineers werkzaam is geweest. Dordtmij stelt dat Solid Engineers op grond van artikel 8 een boete verschuldigd is van € 2.311,40 omdat zij binnen de termijn van 1040 uren de werknemer direct in dienst heeft genomen.
Oordeel
Solid Engineers voert als verweer dat het boetebeding van artikel 8 raamovereenkomst nietig is, gelet op het belemmeringsverbod dat is opgenomen in artikel 9a lid 1 Waadi. Dit verweer slaagt. Artikel 8 van de overeenkomst zoals door partijen in deze zaak uitgelegd levert namelijk een ongeoorloofde belemmering op voor de werknemer om bij de opdrachtgever in dienst te treden na afloop van de uitzending. Artikel 9a lid 1 Waadi bepaalt dat de intermediair de opdrachtgever en de arbeidskracht niet mag belemmeren om rechtstreeks een arbeidsverhouding met elkaar aan te gaan. Wel is op grond van artikel 9a lid 2 Waadi mogelijk dat een redelijke vergoeding is verschuldigd voor de werving van de arbeidskracht door de intermediair. Artikel 9a lid 2 Waadi biedt zelf echter geen grondslag voor het in rekening brengen van een redelijke vergoeding. De verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen moet daarom door partijen zijn overeengekomen. Zoals reeds overwogen heeft Dordtmij onvoldoende onderbouwd dat de boete die zij vordert een redelijke vergoeding is zoals bedoeld in artikel 9a lid 2 Waadi. Zij volstaat met het noemen van enkele cijfers en verwijst naar de vergoeding die een andere opdrachtgever in rekening brengt. Onduidelijk is echter wat de wervingskosten van X, of van kandidaten in het algemeen, zijn geweest en op welke wijze zich dit verhoudt tot de vordering. Dordtmij is ook niet ingegaan op de vergoeding die op grond van artikel 9 van de overeenkomst zou moeten worden betaald. Deze vergoeding lijkt juist bedoeld als vergoeding voor wervingskosten en komt uit op een lager bedrag dan op grond van artikel 8. De in artikel 8 overeengekomen boete is vanwege het vorenstaande in strijd met artikel 9 Waadi en daarom nietig. Voor gedeeltelijke nietigheid of conversie bestaat geen grond omdat de richtlijn waarop de Waadi is gebaseerd, beoogt om doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend te zijn. Het beding moet hier daarom helemaal buiten toepassing blijven. De vordering dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.