Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 6 oktober 2021
ECLI:NL:RBOVE:2021:3801
Werknemer niet verantwoordelijk voor transitionplan en geen onrechtmatig handelen jegens nieuw opgericht vennootschap.

Feiten

Kern van het geschil in de vrijwaringszaak is de vraag of werknemer (mede)aansprakelijk is voor het in de hoofdzaak door Intec-In gestelde tekortschieten van Intec EU. Het gaat daarbij om de gang van zaken rond de beëindiging van de samenwerking tussen Intec-In en Intec-EU en het oprichten van eiser 3. In de gevoegde zaak is de kern van het geschil of gedaagde 2 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser 3 door een ‘masterplan’ uit te voeren dat er kort gezegd op neerkomt dat gedaagde 2 c.s. ondernemingsactiviteiten van Intec-EU en/of eiser 3 naar zich toe getrokken heeft.

Oordeel

Vrijwaringszaak

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat werknemer vanwege zijn kennis van de markt en van de onderneming van Intec-EU en vanwege zijn netwerk, voor een belangrijk deel verantwoordelijk was voor de dagelijkse bedrijfsvoering van Intec-EU. Van belang is welke rol werknemer had in het transitionplan, omdat daarin – althans in de uitvoering daarvan – het verwijt van Intec-In tegen Intec-EU gelegen is. De rechtbank overweegt dat ook indien het transitionplan wel zou zijn opgesteld door of als gevolg van adviezen van werknemer, eiser 1 niet gemotiveerd heeft toegelicht waarom zij aan die adviezen gevolg heeft gegeven, gelet op het gegeven dat werknemer geen bestuurder was van Intec-EU was, maar een (ondergeschikte) medewerker. De enkele rol van werknemer bij de feitelijke bedrijfsvoering van Intec-EU zoals door eiser 1 is aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. Het transitionplan betreft immers een strategisch plan dat niet ziet op de eiser 3-praktijk of afzetmarkt van Intec-EU, maar op de samenwerking met Intec-In. Gelet op het wettelijke uitgangspunt dat een statutair bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor het beleid en de dagelijkse gang van zaken van de onderneming, was en blijft eiser 1, en daarmee indirect eiser 2, verantwoordelijk voor de rechtshandelingen van de vennootschap. Zij kan zich ten aanzien van de opzegging van de samenwerking dan ook niet verschuilen achter haar toenmalig werknemer. Ten aanzien van de uitvoering van het Transition plan heeft werknemer bovendien onbetwist aangevoerd dat het eiser 2 was, die de samenwerking met Intec-In daadwerkelijk heeft opgezegd en eiser 3 heeft opgericht. De rechtbank overweegt dat ook indien juist is dat de feitelijke bedrijfsvoering ten onrechte door werknemer gebrekkig is geweest, eiser 1 c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom dit relevant was in het kader van de bestuurlijke keuze om de samenwerking met Intec-In te beëindigen en werknemer daar een beslissende verantwoordelijkheid in zou hebben. Voor zover eiser 1 c.s. werknemer verwijt dat hij het transitionplan voor eigen gewin heeft gedwarsboomd of naar zijn hand gezet aan de hand van een eigen ‘masterplan’, dat erop neer zou komen dat werknemer de klanten van Intec-EU zelf wilde overnemen, geldt dat, ook als dit waar is, dit niet tot een verplichting tot vrijwaring in de hoofdzaak leidt. Gelet op het voorgaande doet dat aan de aansprakelijkheid van Intec-EU jegens Intec-In immers niet af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser 1 c.s. onvoldoende heeft aangevoerd, om te concluderen dat werknemer aansprakelijk is voor het handelen of het nadeel waarvoor Intec-In in de hoofdzaak Intec-EU heeft aangesproken. De rechtbank zal de vorderingen van eiser 1 c.s. in vrijwaring daarom afwijzen.

Gevoegde zaak

De rechtbank stelt voorop dat eiser 3 niet gemotiveerd heeft weersproken dat geen sprake is van een overgang van onderneming van Intec-EU op eiser 3 onder algemene of bijzondere titel. Eiser 3 stelt zich op het standpunt dat arbeidsrechtelijk gezien sprake was van overgang van onderneming in die zin dat werknemers van Intec-EU van rechtswege werknemer van eiser 3 werden en dat eiser 3 beoogde om de cliënten van Intec-Eu te bedienen, maar ook dat eiser 3 geen projecten van Intec-EU heeft voortgezet. Voor de vraag of eiser 3 een vorderingsrecht heeft op gedaagde 2 c.s. is derhalve enkel relevant welke gedragingen gedaagde 2 c.s. jegens eiser 3 heeft verricht of ten onrechte achterwege zou hebben gelaten. De gedragingen jegens Intec-EU behoeven dus geen bespreking. In dat kader valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom relevant is of, zoals eiser 3 aanvoert, gedaagde 2 c.s. een zogenoemd masterplan had om de onderneming van Intec-EU naar zich toe te trekken. Dat plan, waarvan het bestaan overigens betwist wordt door gedaagde 2 c.s., zou immers al voorafgaand aan de oprichting van eiser 3 hebben bestaan en gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Evenmin is relevant dat gedaagde 2 is opgericht tijdens het dienstverband van werknemer bij Intec-EU, of gedaagde 2 c.s. relaties van Intec-EU heeft benaderd en hen al dan niet heeft overgehaald om over te stappen, en of gedaagde 2 een samenwerking met Intec-In is aangegaan. Mede nu niet is komen vast te staan dat eiser 3 en gedaagde 2 c.s. een contractuele relatie zijn aangegaan, nu eiser 3 het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst betwist, valt niet in te zien op welke grond gedaagde 2 c.s. zich ten opzicht van eiser 3 had moeten onthouden van het bedienen van bepaalde klanten. Ten aanzien van de stelling van eiser 3 dat gedaagde 2 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door medewerkers van Intec-EU in dienst te nemen, geldt dat enkel de heer C in dienst is geweest bij eiser 3 en nadien bij gedaagde 2 in dienst is getreden. Gelet op het vonnis in kort geding van 26 april 2019 (zaaknummer C/08/230080 / KG ZA 19-68) waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gebleken is dat tussen C en eiser 3 geen concurrentie- of relatiebeding bestond, had het op de weg van eiser 3 gelegen om in de onderhavige procedure toe te lichten waarom gedaagde 2 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door C in dienst te nemen. Eiser 3 heeft dat onvoldoende gedaan. Gelet op het voorgaande heeft eiser 3 onvoldoende onderbouwd dat sprake is van onrechtmatige handelen door gedaagde 2 c.s. jegens haar, zodat de vorderingen in de gevoegde zaak zullen worden afgewezen.