Naar boven ↑

Rechtspraak

erven van werknemer/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 14 oktober 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:9717
Verjaringsberoep op vordering tot aansprakelijkstelling in verband met asbestblootstelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.

Feiten

Werknemer is in de periode juni 1982 tot en met juni 1983 als sloopmedewerker in dienst geweest van werkgever. Bij werknemer is op 11 januari 2019 de diagnose maligne mesothelioom vastgesteld. Werknemer heeft werkgever bij brief van 24 januari 2019 aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van zijn ziekte geleden en te lijden schade. Op 29 januari 2019 heeft werknemer een aanvraag bij het IAS gedaan in het kader van bemiddeling conform het Convenant Instituut Asbestslachtoffers, respectievelijk de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Het IAS heeft een arbeidshistorisch onderzoek verricht. Op 19 juni 2019 heeft het IAS een rapport uitgebracht en onder meer geoordeeld dat werkgever tot betaling van schadevergoeding aan werknemer kan worden gehouden. In het kader van haar onderzoek en het bemiddelingsverzoek van werknemer heeft IAS werkgever aangeschreven en haar verzocht om informatie met betrekking tot het dienstverband van werknemer te verstrekken. In een reactie op de brief heeft werkgever op 28 februari 2019 aangegeven dat zij geen uitspraken kan doen over aansprakelijkheid, omdat er geen gegevens meer aanwezig zijn uit het begin van de jaren tachtig en werknemer niet bekend is bij de huidige directie en medewerkers. Bij brief van 9 april 2019 heeft de Sociale Verzekeringsbank aan werknemer een uitkering verleend ter grootte van € 20.730 op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014. Bij brief van 21 juni 2019 heeft het IAS werkgever verzocht aansprakelijkheid te erkennen en om de normbedragen aan immateriële schade, materiële schade voor de nabestaande(n) en overige materiële schade te voldoen. Bij brief van 15 juli 2019 heeft werkgever de verzoeken van het IAS afgewezen, waarna het IAS het dossier heeft gesloten. In 2020 is werknemer op 59-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van de ziekte mesothelioom. Zijn echtgenote en zijn zoon (de erven van werknemer) hebben de onderhavige procedure voortgezet. Zij vorderen dat de kantonrechter voor recht verklaart dat werkgever (hoofdelijk) aansprakelijk is voor het ontstaan van maligne mesothelioom bij werknemer en tot vergoeding van zijn schade ex artikel 6:106 en 6:107 BW.

Oordeel

Het meest verstrekkende verweer van werkgever is dat de vordering van (de erven van) werknemer is verjaard. Gelet op artikel 3:310 lid 2 BW is de verjaringstermijn voor deze vordering 30 jaar. De termijn van 30 jaar begint te lopen na het einde van de blootstelling. De kantonrechter stelt vast dat de verjaringstermijn uiterlijk na juni 1983 is gaan lopen. Nu werknemer werkgever eerst in januari 2019 aansprakelijk heeft gesteld en werkgever in november 2019 door werknemer is gedagvaard, moet worden vastgesteld dat dit na het verlopen van de verjaringstermijn is geweest. De vordering is derhalve in beginsel verjaard. Desalniettemin kan een beroep op verjaring van een vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Of dat in het onderhavige geval zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval en moet worden beoordeeld aan de hand van de zeven gezichtspunten die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 28 april 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA5635 (Van Hese/de Schelde).

Gezichtspunt (a) is de vraag of het gaat om een vergoeding van vermogensschade dan wel nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, dienst nabestaanden dan wel een derde. De gevorderde verklaring voor recht ziet op zowel materiële als immateriële schade. Als werkgever aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade van (de erven van) werknemer, zal de vergoeding van die schade, nu werknemer inmiddels is overleden, aan zijn directe nabestaanden toekomen. Het dodelijke karakter en het snelle verloop van de ziekte mesothelioom zorgen er bijna per definitie voor dat een aansprakelijkheidskwestie en schadevergoedingsprocedure eerst afgerond kunnen worden na het overlijden van het slachtoffer, zodat in dit geval het feit dat een eventuele schadevergoeding aan de nabestaanden en niet aan werknemer wordt betaald, van beperkte betekenis is.

Gezichtspunt (b) is de vraag in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat. Werknemer heeft bij leven een voorschot van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ontvangen ter hoogte van € 20.730. Dit bedrag moet worden terugbetaald als een schadevergoeding wordt verkregen. Daarnaast heeft de weduwe van werknemer aanspraak op een weduwepensioenuitkering. Met het voorschot van de SVB en de weduwepensioenuitkering wordt een deel van de (im)materiële schadevergoeding gedekt.

Gezichtspunt (c) is de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten. De erven van werknemer hebben aangevoerd dat de zorgplicht voor de veiligheid op de werkplek is verzaakt en dat er moest worden doorgewerkt na de constatering dat er iets mis was met de luchtverversing. Daartegenover heeft werkgever aangevoerd dat hij gebruikmaakte van veiligheids- en beschermingsmiddelen die destijds waren goedgekeurd door alle arbeidsinspecties in het gehele land. Werknemer heeft dat niet betwist. Gelet op het voorgaande is, als werkgever een verwijt valt te maken, geen sprake van ernstige verwijtbaarheid.

Als gezichtspunt (d) moet worden meegewogen in hoeverre werkgever reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn. Hoewel uit de maatregelen die werkgever heeft genomen zou kunnen worden afgeleid dat er bij werkgever in ieder geval bekendheid was met de gevaren en risico’s van het werken met asbest, is gesteld noch gebleken dat werkgever eerder (vóór het verstrijken van de verjaringstermijn) aansprakelijk is gesteld, kennis heeft gehad of had moeten hebben van (het gebrek aan) adequaatheid van de beschermingsmiddelen die hij gebruikte.

Voor gezichtspunt (e) is relevant of werkgever naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft om zich tegen de vordering van werknemer te verweren. De kantonrechter overweegt dat werknemer niet heeft betwist dat werkgever geen beschikking meer heeft over gegevens van het dienstverband van werknemer. In beginsel is niet van belang door welke oorzaken bewijsmateriaal verloren is gegaan. De kantonrechter wil aannemen dat onder meer het lange tijdsverloop de mogelijkheid van werkgever om zich tegen de vordering van werknemer te verweren bemoeilijkt. Daar staat tegenover dat van werkgever inspanningen mogen worden verwacht om te proberen de benodigde gegevens te achterhalen en dat van dergelijke inspanningen op geen enkele wijze is gebleken.

Gezichtspunt (f) ziet op de vraag of de aansprakelijkheid (nog) door een verzekering is gedekt. Werknemer heeft de stelling van werkgever dat hij voor deze schade niet verzekerd is, niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken.

Gezichtspunt (g) is de vraag of na het aan het licht komen van de schade, binnen een redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld. De ratio van dit gezichtspunt is dat een werkgever een zwaarwegend belang heeft bij een voortvarende aansprakelijkstelling. De kantonrechter overweegt dat gelet op de aard van dit gezichtspunt een voortvarende aansprakelijkstelling en dagvaarding niet ten voordele van de doorbreking van het verjaringsberoep wegen, maar dat slechts een niet voortvarende aansprakelijkstelling of dagvaarding ten nadele van het beroep op doorbreking kunnen wegen. De diagnose mesothelioom is op 11 januari 2019 gesteld, werkgever is op 24 januari 2019 aansprakelijk gesteld en op 21 november 2019 gedagvaard. Er is tussen partijen geen discussie over de vraag of aansprakelijkstelling binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.

De diverse gezichtspunten in aanmerking nemende, is de kantonrechter van oordeel dat alleen gezichtspunten (a) en (e) (licht) ten voordele van een doorbreking van de verjaring wegen. Gezichtspunten (b) en (g) worden neutraal meegewogen, de gezichtspunten (d) en (f) wegen eerder ten nadele dan ten voordele van een doorbreking van de verjaring mee en ten slotte weegt gezichtspunt (c) ten nadele van de doorbreking van de verjaring. Alle gezichtspunten afwegende is de kantonrechter van oordeel dat er onvoldoende zwaarwegende omstandigheden zijn om te oordelen dat het verjaringsberoep van werkgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Nu het verjaringsberoep van werkgever slaagt, behoeft de vordering van werknemer geen nadere bespreking.