Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam, 10 november 2021Feiten
ING heeft medio 2019 bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van een medewerker van ING (hierna: werknemer). In het aanvraagformulier heeft ING onder meer vermeld dat haar bedrijfsarts van mening is dat werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht. ING betaalde om die reden sinds 14 februari 2019 het loon van werknemer niet meer. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft in het deskundigenoordeel overwogen dat de re-integratie-inspanningen van werknemer voldoende zijn, omdat hij voor zijn nalatigheid in inspanningen een plausibele grond heeft. Hoewel ING aanvankelijk de arbeidsovereenkomst met werknemer wenste te ontbinden, is zij naar aanleiding van het deskundigenoordeel met werknemer in overleg getreden. Partijen hebben vervolgens de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd, onder toekenning van een transitievergoeding van € 99.269,76 en doorbetaling van loon vanaf 1 juni 2019 tot 1 januari 2020. ING vordert bij de rechtbank veroordeling van het UWV tot betaling van € 182.656,35. Aan haar vordering legt ING ten grondslag dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door een gebrekkig deskundigenoordeel te geven. Op basis van dat deskundigenoordeel heeft ING een regeling getroffen met werknemer. Het UWV moet de door ING geleden schade, bestaande uit de aan werknemer betaalde transitievergoeding en het salaris, vergoeden, aldus ING.
Oordeel
De rechtbank oordeelt als volgt. Het UWV heeft het deskundigenoordeel niet tijdig afgegeven. Dit betekent echter nog niet dat het UWV daarmee onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, die door ING niet zijn gesteld en die ook niet zijn gebleken. Als het gaat om de totstandkoming en de inhoud van een deskundigenoordeel overweegt de rechtbank als volgt. Het belang van zorgvuldig onderzoek door een arbeidsdeskundige en/of verzekeringsarts van het UWV wordt onderstreept door het gewicht en de betekenis die aan een deskundigenoordeel toekomt in een geschil over re-integratie tussen werknemer en werkgever. Zo speelt een deskundigenoordeel een belangrijke rol bij onder meer een ontbindingsprocedure op de voet van artikel 7:671b lid 5 BW. Mocht het na een deskundigenoordeel tot een procedure bij de kantonrechter komen, dan bindt het deskundigenoordeel de rechter weliswaar niet, maar de rechter zal dat oordeel vanwege de expertise van de opsteller daarvan in beginsel wel tot uitgangspunt nemen. Partijen zijn het er in dit geval over eens dat aan het door het UWV gegeven deskundigenoordeel kwalitatieve gebreken kleven. Zo kan in elk geval worden vastgesteld dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft immers ten onrechte nagelaten een verzekeringsarts in te schakelen en de arbeidsdeskundige heeft ten onrechte zelfstandig een oordeel gegeven over de (medische) vraag naar de belastbaarheid van werknemer. Met dat laatste is de arbeidsdeskundige buiten zijn expertise getreden. Naar het oordeel van de rechtbank is een en ander ernstig onzorgvuldig en daarmee ook zodanig onzorgvuldig dat dit als onrechtmatig jegens ING moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft het UWV onvoldoende betwist dat de overweging van de arbeidsdeskundige dat er ook voor had kunnen worden gekozen om alleen over de uren dat werknemer belastbaar werd geacht het loon te stoppen, onjuist is, althans niet goed verdedigbaar. Die overweging is namelijk niet in lijn met rechtspraak van de Hoge Raad. Nu zeer waarschijnlijk is dat een zorgvuldig onderzoek tot een andere conclusie van het deskundigenoordeel zou hebben geleid, is voldaan aan de maatstaf voor het aannemen van het causaal verband als bedoeld in artikel 6:162 BW. Ook aan het relativiteitsvereiste is voldaan. Alles in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat ING 60% en het UWV 40% van de schade (loondoorbetaling en transitievergoeding) moet dragen. Dat betekent dat een bedrag van € 73.062,54 aan schadevergoeding wordt toegewezen.