Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 november 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:6762
Feiten
Veon Wholesale Services B.V. (hierna: VWS) is onderdeel van VEON-groep, een wereldwijd opererende leverancier van telecommunicatiediensten met hoofdkantoor in Amsterdam. VWS is de centrale inkooporganisatie binnen de VEON-groep en houdt zich bezig met de uitvoering van de inkoop van internationale telecommunicatiediensten. In juli 2018 is een ondernemingsraad bij VWS ingesteld. Er waren toen 63 medewerkers werkzaam. Vanaf dat moment bestond de medezeggenschapsstructuur binnen de VEON-groep uit twee organen: één gemeenschappelijke ondernemingsraad (hierna: GMOR) op het niveau van Headquarter Entiteiten (hierna: HQ-entiteiten) en daarnaast de ondernemingsraad van VWS. Vanaf eind 2019 heeft er een reorganisatie plaatsgevonden, waardoor diverse HQ-activiteiten binnen VWS zijn gedecentraliseerd. Daardoor is het aantal medewerkers binnen VWS afgenomen tot 12. De zittingsperiode van de ondernemingsraad liep af op 12 juli 2021. Vanwege het aantal personen dat op dat moment binnen VWS werkzaam was, is de ondernemingsraad van rechtswege opgehouden te bestaan. De ondernemingsraad heeft met de GMOR overlegd over toetreding van de vertegenwoordiging van medezeggenschap binnen VWS tot de GMOR. De GMOR zag daar goede redenen voor. Vervolgens heeft de ondernemingsraad in een bijeenkomst met VWS op 27 mei 2021 om toetreding van de vertegenwoordiging van VWS tot de GMOR verzocht. De ondernemingsraad heeft dat verzoek per brief van 28 mei 2021 herhaald. VWS heeft het standpunt van de ondernemingsraad van de hand gewezen. De ondernemingsraad verzoekt voor recht te verklaren dat de instelling van een GMOR het meest bevorderlijk is voor de goede toepassing van de WOR en te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan hetgeen hierover is bepaald in artikel 2 en 3 WOR.
Oordeel
Voor het antwoord op de vraag of het bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR als ook voor VWS de GMOR wordt ingesteld is met name de samenhang van belang. Het feit dat in het verleden een separate ondernemingsraad is ingesteld, wil op zichzelf niet zeggen dat er op dit moment sprake is van (on)voldoende samenhang tussen VWS en de VEON-HQ ondernemingen. Uit hetgeen partijen in de stukken naar voren hebben gebracht en de toelichtingen ter zitting, blijkt dat de HQ-Entiteiten ondersteunend zijn aan het primaire proces. In dit verband is voldoende aannemelijk gemaakt dat VWS in dit kader een eigen autonome onderhandelingsbevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft om ten behoeve van de VEON-groep roamingcontracten in te kopen en intern te verkopen. Dat betekent dat de ondernemingen waarvoor de GMOR nu is ingesteld enerzijds en VWS anderzijds op dit punt van elkaar verschillen. Dat verschil is echter niet erg wezenlijk. Immers, ook VWS biedt uiteindelijk, net als de HQ-Entiteiten, met haar handelen ondersteuning aan de uiteindelijke verkoop van de telecommunicatiediensten aan derden door de werkmaatschappijen. Dit verschil in activiteiten tussen de HQ-Entiteiten en VWS heeft er voor de ondernemer niet aan in de weg gestaan dat VWS in 2018 zou toetreden tot de GMOR. VWS is bovendien gevestigd in hetzelfde gebouw als de HQ-Entities en de medewerkers zitten bij elkaar op de afdeling. Volgens de ondernemingsraad vindt de dagelijkse leiding voor alle in deze procedure betrokken ondernemingen plaats vanuit één centraal punt, namelijk VEON HQ. De ondernemer heeft niet (voldoende) gemotiveerd bestreden dat de ondernemingsraad sinds 2019 geen formeel overleg met de VWS- bestuurder heeft gehad. Uit de stukken blijkt ook dat de VWS-bestuurder enige tijd de positie van Group CFO binnen de VEON-Group heeft overgenomen. Dat sterkt de stelling van de ondernemingsraad dat de VWS-bestuurders feitelijk werkzaam zijn voor de VEON-groep. Dat niet altijd klakkeloos wordt aangenomen wat er binnen die groep wordt besproken of beslist, betekent niet dat de feitelijke beslissingsbevoegdheid niet binnen de VEON-groep ligt. De ondernemer heeft tegenover die stelling van de ondernemingsraad onvoldoende duidelijk gemaakt dat de eindbeslissingen door het VWS-bestuur worden genomen. Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat de strategische beslissingen binnen het VWS-bestuur worden genomen. Dat VWS een eigen financiële rapportageverantwoordelijkheid heeft, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Uit al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van zodanige samenhang tussen de HQ-entiteiten en VWS, dat het voor een goede toepassing van de WOR is aangewezen dat VWS toetreedt tot de GMOR.