Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 december 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:12487
Feiten
Werknemer is van 23 juli 1984 tot en met 30 april 2013 als A-operator in dienst geweest van Aluminium & Chemie Rotterdam B.V. (hierna: Aluchemie). Aluchemie is een bedrijf dat koolstofanodes voor de aluminiumindustrie produceert. Voor de werkgeversaansprakelijkheid is Aluchemie verzekerd bij Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea). Werknemer heeft last van gezondheidsklachten die zijn ontstaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden en heeft Aluchemie daarvoor in 2013 aansprakelijk gesteld. Met behulp van de inschakeling van het Bureau Beroepsziekten FNV(hierna: BBZ FNV) is Aluchemie bij brief van 22 oktober 2015 opnieuw aansprakelijk gesteld en is tevens de verjaring gestuit. Achmea heeft vervolgens iedere aansprakelijkheid van Aluchemie afgewezen. In de periode 2016 tot eind december 2020 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Ook zijn over en weer medisch adviseurs ingeschakeld die van inzicht verschillen over de medische causaliteit met betrekking tot de werkgerelateerde gezondheidsklachten van werknemer. Begin oktober 2020 stelt BBZ FNV op grond van dit verschil van inzicht voor een expertise te laten plaatsvinden met daarbij het voorstel de kosten van de expertise te delen. Eind december 2020 bericht Achmea, nadat nogmaals de eigen medisch adviseur is geraadpleegd, dat op basis van de op dat moment bekende gegevens de aansprakelijkheid niet wordt erkend. Tevens geeft Achmea aan dat er geen ruimte is voor een pragmatische afdoening van het dossier en dat als werknemer ten aanzien van het aansprakelijkheidsvraagstuk een andere mening is toegedaan het oordeel van de rechter zal moeten worden gevraagd. Werknemer verzoekt op grond van artikel 1019w Rv bij beschikking te verklaren dat zijn vordering uit hoofde van artikel 7:658 BW niet is verjaard dan wel dat het door Achmea gedane beroep op verjaring naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gehonoreerd. Achmea verzoekt tot afwijzing van het verzoek, omdat werknemer in de periode tussen 22 oktober 2015 en 22 oktober 2020 geen stuitingshandeling heeft verricht. Ook het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid dient volgens Achmea te worden afgewezen.
Oordeel
De kantonrechter stelt dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en een ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een of meer deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het in deze procedure alleen om de vraag of de vordering van werknemer al dan niet is verjaard. Toetsing van die vraag vindt plaats aan de hand van de artikelen 3:310 lid 1 BW (verjaringstermijn) en 3:317 lid 1 BW (stuitingshandeling) en vaste rechtspraak van de Hoge Raad. De kantonrechter concludeert dat het standpunt van Aluchemie en Achmea dat voor een stuitingshandeling is vereist dat daarin wordt aangekondigd dat de schuldenaar (mogelijk) in rechte wordt betrokken en dat (mogelijk) een procedure wordt gestart, geen steun vindt in de wet en/of jurisprudentie. De kantonrechter oordeelt dat voldaan is aan de in artikel 3:317 lid 1 BW en in de genoemde jurisprudentie aan een stuiting gestelde vereisten. De verklaring voor recht wordt toegewezen. Ook de kostenbegroting wordt toegewezen.