Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 26 februari 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:10855
Feiten
Werknemers hebben voor Leonidas gewerkt als voetbaltrainers. De arbeidsovereenkomsten met hen zijn beëindigd. Bij verstekvonnis van 24 april 2019 is Leonidas veroordeeld tot betaling aan werknemer X van € 4.200 en betaling aan werknemer Y van € 1.650 aan achterstallig loon, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, met veroordeling van Leonidas in de proceskosten. Bij brief van 7 mei 2019 hebben werknemers Leonidas gesommeerd om tot betaling aan hen over te gaan van € 5.809,67 respectievelijk € 2.032,83 uiterlijk op 13 mei 2019. Partijen hebben gecorrespondeerd over een betalingsregeling, maar zonder resultaat. Met twee afzonderlijke deurwaardersexploten van 17 juni 2019 is voormeld verstekvonnis aan Leonidas betekend en aan haar bevel gedaan om ten behoeve van werknemer X te voldoen € 6.051,64 en om ten behoeve van werknemer Y te voldoen € 2.903,84. Bij brief van 20 juni 2019 hebben werknemers aan Leonidas meegedeeld dat haar voldoende gelegenheid is geboden om aan haar verplichtingen te voldoen en dat hen niets anders rest dan een gerechtelijke procedure te starten waarin het faillissement van Leonidas zal worden verzocht. Bij verzoekschrift van 17 juli 2019 hebben werknemers de rechtbank verzocht om Leonidas in staat van faillissement te verklaren. Leonidas heeft nadien betalingen gedaan van € 6.222,15 aan werknemer X en € 3.061,28 aan werknemer Y. Op 30 augustus 2019 is het faillissementsverzoek ingetrokken, met verzoek om een proceskostenveroordeling. Hiertegen heeft Leonidas verweer gevoerd. Bij beschikking van deze rechtbank, team insolventie, van 26 september 2019 zijn de proceskosten in die procedure gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. Bij e-mailbericht van 22 november 2019 heeft de gemachtigde van werknemers aan de gemachtigde van Leonidas meegedeeld dat hij namens cliënten in kort geding het bedrag van de wettelijke verhoging zal vorderen. Werknemers vorderen bij vonnis in kort geding Leonidas te veroordelen tot betaling aan werknemer X van € 1.152,89 en tot betaling aan werknemer Y van € 452,92. Aan de vorderingen leggen werknemers ten grondslag dat zij op grond van het verstekvonnis aanspraak hebben op € 2.100 respectievelijk € 825 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, maar dat in de betalingen die aan hen zijn verricht slechts bedragen van € 947,11 respectievelijk € 372,08 aan wettelijke verhoging zijn verdisconteerd, zodat zij nog aanspraak hebben op het verschil tussen genoemde bedragen, te weten € 1.152,89 en € 452,92.
Oordeel
Vastgesteld wordt dat Leonidas in het verstekvonnis van 24 april 2019 is veroordeeld tot betaling aan werknemer X van € 4.200 en tot betaling aan werknemer Y van € 1.650, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. De bedragen die in de onderhavige procedure worden gevorderd, betreffen volgens werknemers nog niet betaalde bedragen aan wettelijke verhoging, die Leonidas op grond van het veroordelende vonnis aan hen had moeten betalen, maar die ten onrechte niet zijn voldaan door Leonidas. Het gaat dus om bedragen waarvoor reeds een executoriale titel is verkregen. Er is geen grond om Leonidas nogmaals te veroordelen tot betaling. Het kort geding is niet de geëigende procedure om een geschil over de verschuldigdheid van de nog niet betaalde bedragen aan wettelijke verhoging of een geschil over de executie van voormeld vonnis te beslechten. Daartoe dient een executiegeschil te worden gestart. Daarom wordt de vordering van werknemers afgewezen. Werknemers worden in het ongelijk gesteld en hoofdelijk in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Leonidas vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 721 aan salaris voor de gemachtigde, plus rente. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt. Voor een volledige proceskostenvergoeding moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Hoofdregel is dat een forfaitair bedrag aan proceskosten wordt toegekend en niet de werkelijke proceskosten die vaak hoger zijn. Geen grond wordt gezien om in afwijking van deze hoofdregel in dit geval werknemers te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten van Leonidas ten belope van € 1.923,90. Slechts in buitengewone omstandigheden bestaat er ruimte voor een vergoeding van de volledige kosten, waarbij gedacht moet worden aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiermee dient terughoudend te worden omgegaan, gelet op het recht tot toegang tot de rechter, dat belemmerd kan worden door hoge proceskosten. Dat de verkeerde insteek is gekozen om nakoming van de veroordeling in het verstekvonnis te realiseren, wordt niet als een buitengewone omstandigheid aangemerkt, want (procedurele) fouten zijn aan de orde van de dag. Dat de gemachtigde van Leonidas reeds voor de dagvaarding de uitkomst van de procedure heeft voorspeld, laat onverlet dat werknemers het standpunt hebben kunnen innemen dat er een veroordeling is, waaraan niet volledig uitvoering is gegeven, wat feitelijk geen onjuist standpunt is, terwijl het alsnog in rechte afdwingen hiervan niet kennelijk ongegrond is, alhoewel er wel wat op af te dingen valt nu de door Leonidas betaalde bedragen aan wettelijke verhoging zijn gebaseerd op (herhaalde foutieve) berekeningen van mr. Beele. Voor het oordeel dat sprake is van misbruik van procesbevoegdheid of onrechtmatig handelen van werknemers bestaat geen grond.