Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 25 januari 2022
ECLI:NL:GHARL:2022:535
Feiten
In 2013-2014 heeft werkgeefster personeel in dienst gehad dat zij heeft gedetacheerd bij BWT bouwstaal B.V. (hierna: BWT). Werkgeefster had voor haar personeel geen pensioenvoorziening getroffen. Tussen werkgeefster en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT) is vanaf 2014 contact geweest over de vraag of werkgeefster onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt. De Fondsen (PMT, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: SOO) en Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek (hierna: SFM)) hebben, na een werkingssfeeronderzoek, op 16 november 2017 een factuur opgemaakt van € 65.839,77. In eerste aanleg is werkgeefster veroordeeld tot betaling van deze factuur. Daarmee is werkgeefster het niet eens en zij vraagt het hof daarom opnieuw te oordelen.
Oordeel
De vraag die centraal staat, is of werkgeefster werkzaamheden heeft verricht die (wat betreft de vordering van PTM) onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen en (wat betreft de vordering van SOO) onder de werkingssfeer van de cao. De artikelen over de werkingssfeer in beide regelingen zijn gelijkduidend. Het belangrijkste argument dat werkneemster in hoger beroep aanvoert, is dat de tewerkstelling van de personeelsleden bij BWT tijdelijk was. Zij heeft als tijdelijke werkgever gediend voor de aan BWT uitgeleende werknemers tot het moment waarop de onderneming Oké People Business B.V. (hierna: Oké) werd opgericht. Daarna zijn de werknemers vanuit die vennootschap uitgeleend aan BWT en/of andere opdrachtgevers. Voor de vraag of de activiteiten van werknemer onder de werkingssfeerbepaling vallen, gaat het om de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. Dit betekent dat niet van belang is of die werkzaamheden tijdelijk waren of dat er sprake was van een overgangsfase, zoals werkgeefster stelt. Ook is niet van belang dat de hoofdactiviteit van werkgeefster bemiddeling in de textiel is. Evenmin is de bedoeling van partijen van belang. Als werkgeefster gedurende een bepaalde periode werkzaamheden uitvoert die onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit en de cao vallen, is zij op grond van de wet voor die periode daaraan gebonden. Ook is van belang dat de werknemers na de oprichting van Oké vanuit die vennootschap bij BWT tewerk zijn gesteld en Oké verplicht deelneemt in PWT. De feitelijke tewerkstelling van de werknemers is daarmee ongewijzigd. Daarnaast is namens werkgeefster in de contacten en correspondentie die zijn voorafgegaan aan de dagvaarding enkele malen aangegeven dat sprake was van een misverstand en dat werkgeefster (achteraf ten onrechte) dacht dat betonvlechters niet onder Metaal en Techniek vielen. Daarmee heeft werkgeefster weliswaar niet haar recht verwerkt om nog verweer te voeren op dit punt, maar dit maakt wel dat van haar verwacht mag worden dat zij haar stelling dat haar werknemers niet in Metaal en Techniek werkten, moet onderbouwen. Dat heeft zij in het geheel niet gedaan. De conclusie is dat de werkzaamheden die de werknemers van werkgeefster hebben verricht bij BWT binnen de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit en de cao vallen.