Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 3 december 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:12419
Afwijzing vordering werkneemster betreffende dertiende maand. Niet aannemelijk dat een dertiende maand is overeengekomen. Werkgever mag nog openstaande geldlening aan werkneemster verrekenen met eindafrekening.

Feiten

Werkneemster is op 7 februari 2005 in dienst getreden bij werkgever in de functie van secretaresse voor 16 uur per week, met een salaris van € 1.500 bruto per maand. Partijen hebben op 10 april 2013 een leningsovereenkomst gesloten. Werkneemster heeft € 7.750 van werkgever geleend. Werkgever heeft op 9 maart 2021 de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd met ingang van 1 juli 2021. Werkneemster vordert betaling van onder meer een transitievergoeding, de vakantietoeslag en de dertiende maand. Verder stelt werkneemster dat partijen zijn overeengekomen dat werkneemster een dertiende maand zou ontvangen en dat die over 2020 en 2021 niet is betaald. Bij de eindafrekening heeft werkgever de vakantietoeslag over juni 2021 en de niet opgenomen vakantiedagen niet uitbetaald. Werkgever stelt dat de vordering van werkneemster moet worden verrekend met de vordering die werkgever op werkneemster heeft door de leningsovereenkomst. Volgens werkgever zijn partijen nooit een vaste dertiende maand overeengekomen. 

Oordeel

Volgens de kantonrechter zijn partijen geen vaste dertiende maand overeengekomen. Werkneemster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij met werkgever is overeengekomen dat zij een dertiende maand uitbetaald zou krijgen of dat zij die structureel uitbetaald kreeg. Derhalve heeft werkneemster slechts recht op toekenning van een transitievergoeding, exclusief de dertiende maand. Ten aanzien van de leningsovereenkomst overweegt de kantonrechter dat de rechtsvordering van werkgever niet is verjaard. Werkgever heeft op werkneemster nog een vordering van € 1.281,50 op basis van de leningsovereenkomst, nu werkneemster niet heeft kunnen bewijzen dat nog meer is afgelost. De kantonrechter oordeelt dat werkgever het bedrag dat zij nog aan werkneemster moet betalen aan transitievergoeding, vakantiegeld en vakantiedagen mag verrekenen met haar rechtsvordering betreffende de lening op werkneemster. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot 25% over het vakantiegeld en de vakantiedagen. Verder dient werkgever aan werkneemster een bruto/nettospecificatie te verstrekken van wat zij aan haar moet betalen, onder een dwangsom die kan worden verbeurd. Het verzoek van werkneemster om werkgever te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De conclusie van de kantonrechter is dat werkgever een transitievergoeding van € 8.856,99 bruto dient te betalen, de vakantietoeslag over juni 2021 van € 120 bruto en de niet opgenomen vakantiedagen van € 1.323,79 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Werkgever mag deze bedragen verrekenen met het bedrag van € 1.281,50, dat werkneemster aan werkgever moet betalen op basis van de leningsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente. Binnen dertig dagen dient werkgever een schriftelijke bruto/nettospecificatie aan werkneemster te verstrekken.