Rechtspraak
Feiten
Werknemer en werkgever hebben op 14 oktober 2019 een overeenkomst ondertekend waarin zij overeenkomen dat werknemer per 12 juni 2019 stage loopt bij werkgever tegen een stagevergoeding van € 11,93 bruto. Begin juli 2019 hebben partijen contact over het beginnen van een opleiding Beveiliger 2. Daartoe tekenen partijen respectievelijk een inschrijfformulier van een studiecentrum en een formulier ‘Praktijkovereenkomst beveiliger’, waarna werknemer een onderwijsovereenkomst heeft afgesloten met het studiecentrum. De studiekosten zouden door werkgever worden voldaan. Werknemer is vervolgens door werkgever tewerkgesteld bij een aantal grote evenementen. Vanaf begin juni 2020 heeft werknemer nagenoeg geen werkzaamheden meer voor werkgever verricht. Werknemer stelt zich vervolgens op het standpunt dat er met een beroep op artikel 7:610a BW sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat werkgever ten onrechte een bedrag van € 5.375,20 aan studiekosten heeft ingehouden. Werkgever betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de studiekosten zijn voorgeschoten en dat werknemer deze zou terugbetalen. Ook stelt werkgever dat aan de vereisten uit de stageovereenkomst is voldaan en dat door het behalen van het diploma de stageovereenkomst per de datum van het examen is komen te eindigen. Volgens werkgever heeft werknemer ook het geheimhoudingsbeding overtreden. Werknemer vordert onder meer een verklaring voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst dient na te komen, waaronder betaling van achterstallig loon. Ten aanzien van de studiekosten vordert hij dat als er sprake zou zijn van een overeenkomst met betrekking tot de terugbetaling van studiekosten deze te vernietigen of voor recht te verklaren dat hij geen studiekosten is verschuldigd en dat werkgever deze dient terug te betalen.
Oordeel
Arbeidsovereenkomst
De kantonrechter oordeelt dat aan de vereisten van artikel 7:610a BW is voldaan, omdat werknemer gedurende meer dan drie maanden wekelijks dan wel gedurende 20 uur per maand tegen beloning arbeid voor werkgever heeft verricht. Bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet immers acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en is de naam die partijen aan een overeenkomst geven dus niet (per definitie) doorslaggevend. Niet alleen de rechten en verplichtingen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, dienen immers in aanmerking te worden genomen, maar ook dient acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Het wezenlijke verschil tussen een stageovereenkomst en een arbeidsovereenkomst heeft met het oog op de afronding van een opleiding betrekking op het uitbreiden van kennis en ervaring. De verklaring voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt toegewezen.
Opleidingskosten
De kantonrechter komt tot het oordeel dat tussen partijen wel degelijk is overeengekomen dat werknemer de door werkgever voorgeschoten studiekosten zou verrekenen door een inhouding op het loon. Daartoe heeft werkgever een overzicht overgelegd waarin is vermeld dat met ingang van periode 8 in 2019 40 van door de werknemer gewerkte uren voor de loonbetaling worden ingehouden en dat op verzoek van werknemer 20 in plaats van 40 uur zijn ingehouden. De vordering van werknemer om met een beroep op artikel 7:632 BW de overeenkomst met betrekking tot de opleidingskosten te vernietigen wordt afgewezen. De kantonrechter is echter wel van oordeel dat werknemer op grond van dit artikel met succes hetgeen hij reeds betaald heeft, kan terugvorderen. Verrekening van studiekosten tijdens de arbeidsovereenkomst is immers niet toegestaan krachtens artikel 7:632 lid 1 BW. Bovendien komen deze kosten ook krachtens de toepasselijke cao voor rekening van werkgever.
Achterstallig loon
De kantonrechter oordeelt dat de gevorderde betaling van (achterstallig) loon wordt toegewezen. Het daartegen gevoerde verweer dat de stage-/arbeidsovereenkomst in juni 2020 is geëindigd moet worden verworpen, want dit blijkt nergens uit. Van opzegging of een andere wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst per die maand is geen sprake geweest.