Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 24 februari 2022
ECLI:EU:C:2022:117
Feiten
VB werkt bij de brandweer binnen de hoofddirectie ‘Brandveiligheid en civiele bescherming’. In het tijdvak van 2 oktober 2016 tot 2 oktober 2019 heeft VB nachtarbeid verricht. Naar zijn mening heeft hij over dit tijdvak recht op opwaardering van de nachtarbeid zoals bepaald in artikel 9 lid 2 van het besluit van 2007, volgens hetwelk de hoofddirectie ‘Brandveiligheid en civiele bescherming’ de uren nachtarbeid had moeten omzetten in uren dagarbeid met een vermenigvuldigingscoëfficiënt van 1,143, zodat zeven uur nachtarbeid gelijk had gestaan aan acht uur dagarbeid. Deze hoofddirectie heeft geweigerd om VB 1 683,74 Bulgaarse lev (BGN) (ongeveer € 860) aan overurenvergoeding uit te keren over de nachtarbeid die hij in dat tijdvak had verricht. Daarop heeft VB beroep ingesteld bij de verwijzende rechter met het oog op veroordeling van de hoofddirectie tot uitkering van die vergoeding. De verwijzende rechter geeft onder verwijzing naar verweersters betoog aan dat, krachtens artikel 187 lid 1 van de wet inzake het ministerie van Binnenlandse Zaken, de normale arbeidsduur van ambtenaren van dit ministerie acht uur per dag is, ook bij nachtarbeid. Volgens deze rechter bevat deze lex specialis, die van toepassing is op ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken, geen uitdrukkelijke bepaling ter vaststelling van de normale duur van nachtarbeid, maar bepaalt zij uitsluitend welk tijdvak als nacht moet worden aangemerkt, namelijk dat van 22.00 uur tot 6.00 uur. De rechter is evenwel van oordeel dat, op grond van artikel 188 lid 2 van de wet inzake het ministerie van Binnenlandse Zaken, de ambtenaren van dat ministerie die werken tussen 22.00 uur en 6.00 uur de bescherming volgens het arbeidswetboek moeten genieten. Dit wetboek bepaalt een kortere normale duur voor nachtarbeid van maximaal zeven uur. De verwijzende rechter benadrukt dat artikel 187 lid 3 van de wet inzake het ministerie van Binnenlandse Zaken niet bepaalt dat de normale duur van nachtarbeid acht uur is maar uitsluitend dat het bij wachtdiensten, zoals in casu, is toegestaan om ’s nachts tussen 22.00 uur en 6.00 uur te werken. Volgens deze rechter moet de normale duur van nachtarbeid voor ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken zeven uur bedragen, zodat zij niet minder gunstig worden behandeld dan andere werknemers in de publieke sector en werknemers in de particuliere sector.
Prejudiciele vragen
De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 8 en artikel 12 onder a Richtlijn 2003/88/EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij een nationale regeling verplicht stellen die bepaalt dat de normale duur van de nachtarbeid voor werknemers in de publieke sector, zoals politieagenten en brandweerlieden, korter is dan de normale duur van de dagarbeid die voor hen is vastgesteld. Daarnaast wenst zij te vernemen of Richtlijn 2003/88/EG, gelezen in het licht van de artikelen 20 en 31 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat zij vereist dat de normale duur van de nachtarbeid die in de wettelijke regeling van een lidstaat voor werknemers in de particuliere sector op zeven uur is vastgesteld, ook geldt voor werknemers in de publieke sector zoals politieagenten en brandweerlieden.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Nachtarbeid verplicht korter dan dagarbeid?
Richtlijn 2003/88/EG stelt de gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast waarmee nachtarbeiders aanvullend worden beschermd. Zo schrijft artikel 8 van deze richtlijn voor dat aan de duur van nachtarbeid een maximum moet worden gesteld. De verplichting in artikel 12 onder a van de richtlijn om de nodige maatregelen te treffen opdat nachtarbeiders en werknemers in ploegendienst een mate van bescherming genieten die op de aard van hun werk is afgestemd, laat de lidstaten een zekere marge om te beoordelen welke maatregelen passend zijn (zie in die zin HvJ EU24 januari 2012, C-282/10, ECLI:EU:C:2012:33 (Dominguez), punten 35 en 48, en HvJ EU 11 april 2019, C-254/18, ECLI:EU:C:2019:318 (Syndicat des cadres de la sécurité intérieure), punten 23 en 35). Derhalve moet worden vastgesteld, zoals ook de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft gedaan, dat deze richtlijn geen aanwijzing bevat dat er een verschil of een verhouding bestaat tussen de normale duur van nachtarbeid en die van dagarbeid. De eerste duur kan bijgevolg in beginsel onafhankelijk van de tweede worden vastgesteld. Hieruit volgt dat Richtlijn 2003/88/EG niet vereist dat er maatregelen worden getroffen waarmee een verschil wordt ingesteld tussen de normale duur van nachtarbeid en die van dagarbeid. Deze richtlijn vereist dus niet dat er een bijzondere bepaling wordt vastgesteld die specifiek de normale en de maximumduur van nachtarbeid regelt, mits die duur wordt beperkt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 8 van deze richtlijn.
Niettemin moet worden benadrukt dat de verplichting waar in punt 48 van dit arrest op wordt gewezen zodanig dient te worden ingevuld, dat de beschermingsdoelen die de richtlijn zelf stelt worden verwezenlijkt. De lidstaten moeten in het bijzonder de beginselen van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in acht nemen bij de vaststelling van het vereiste beschermingsniveau met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van nachtarbeiders. Daarom moeten zij er zorg voor dragen dat nachtarbeiders andere beschermingsmaatregelen genieten op het gebied van arbeidsduur, loon, vergoedingen of soortgelijke voordelen, om de bijzondere belasting van dit type arbeid waarop met name Richtlijn 2003/88/EG wijst te compenseren en dus de erkenning van de aard van nachtarbeid te weerspiegelen. In dit verband zij vastgesteld dat de moeilijkheidsgraad en de werkdruk van de ’s nachts uitgevoerde taken kunnen verschillen, zodat ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van sommige werknemers specifieke maatregelen nodig kunnen zijn. In casu zouden de nachtelijke taken van brandweerlieden en politieagenten dergelijke specifieke maatregelen kunnen rechtvaardigen. De verwijzende rechter merkt namelijk op dat de bijzondere en zeer belangrijke taken van deze werknemers in de publieke sector meebrengen dat aan deze laatsten vele aanvullende eisen en verplichtingen worden opgelegd, zoals een wachtdienst die wel vierentwintig uur kan duren of bijzondere verplichtingen in een noodsituatie. Derhalve, gelet op het feit dat nachtarbeid zwaarder is dan dagarbeid kan een kortere normale duur van de nachtarbeid in verhouding tot die van de dagarbeid een passende, zij het niet de enige mogelijke, oplossing vormen om de gezondheid en veiligheid van de betrokken werknemers te beschermen. Naargelang de aard van de betrokken activiteit kan ook door bijvoorbeeld extra perioden van rust of vrije tijd toe te kennen, worden bijgedragen aan de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van deze werknemers. In dat verband blijkt uit overweging 6 van richtlijn 2003/88 dat rekening moet worden gehouden met de beginselen van de IAO ter zake van de organisatie van de arbeidstijd, met name op het gebied van nachtarbeid, en dat volgens artikel 8 van Verdrag nr. 171 van de IAO de aan nachtarbeiders geboden compensaties op het gebied van arbeidsduur, loon of soortgelijke voordelen de erkenning van de aard van nachtarbeid moeten weerspiegelen. Deze bepaling bevestigt dus dat de maatregelen die de lidstaten overeenkomstig artikel 12 onder a van deze richtlijn moeten nemen, niet uitdrukkelijk de duur van de nachtarbeid hoeven te betreffen.
Gelet op het voorgaande moet op de eerste en derde vraag worden geantwoord dat artikel 8 en artikel 12 onder a Richtlijn 2003/88/EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen nationale regeling verplicht stellen die bepaalt dat de normale duur van de nachtarbeid voor werknemers in de publieke sector, zoals politieagenten en brandweerlieden, korter is dan de normale duur van de dagarbeid. Die werknemers moeten in ieder geval andere beschermingsmaatregelen genieten op het gebied van de arbeidsduur (gemiddeld niet langer is dan acht uren per tijdvak van vierentwintig uur), het loon, de vergoedingen of soortgelijke voordelen, ter compensatie van de bijzondere belasting die hun nachtarbeid meebrengt.
Verschil in private en publieke 'nachtdiensten' niet toegestaan
Een verschil in behandeling op grond van nationaal recht op het gebied van nachtarbeid tussen verschillende categorieën werknemers die zich in vergelijkbare situaties bevinden, zou bij gebrek aan een objectief en redelijk criterium onverenigbaar zijn met het Unierecht en zou in voorkomend geval de nationale rechter dwingen om het nationale recht zo veel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken primairrechtelijke bepaling, en daarbij het gehele interne recht in aanmerking te nemen en toepassing te geven aan de daarin erkende uitleggingsmethoden, teneinde de volle werking van die bepaling te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling (HvJ EU 6 oktober 2021, C-882/19, ECLI:EU:C:2021:800 (Sumal), punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 20 en 31 van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat de normale duur van de nachtarbeid die in de wettelijke regeling van een lidstaat is vastgesteld op zeven uur voor werknemers in de particuliere sector, niet geldt voor werknemers in de publieke sector, waaronder politieagenten en brandweerlieden, mits dat verschil in behandeling is gebaseerd op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betrokken regeling nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en dit verschil in verhouding staat tot dat doel.