Naar boven ↑

Rechtspraak

FNV, CNV/Scania Production Zwolle B.V.
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 8 maart 2022
ECLI:NL:RBOVE:2022:708
Met een COVID-19 urenbank heeft werkgever met de OR uitvoering gegeven aan de cao Metalektro voor het aanwijzen van inhaaluren. Het eerste convenant is alleen voor oudere werknemers in strijd met de cao. Urenbank is niet in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW, want het betreft hier een situatie van “arbeid, geen (tweede keer) loon”.

Feiten

Scania Production Zwolle B.V. (hierna: Scania) hanteert al vele jaren een Flexregeling en een Overwerk- en Meerwerkregeling, die met de vakbonden FNV en CNV de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van gesprek is geweest. Scania en FNV en CNV zijn gebonden aan de cao Metalektro 2018-2020, die een looptijd had van 1 juni 2018 tot en met 30 november 2020 (hierna: de cao). In verband met het uitbreken van de coronapandemie heeft Scania vanaf 23 maart tot 20 april 2020 haar productie volledig stil moeten leggen. In de periode vanaf 20 april tot 4 mei 2020 heeft zij haar productie langzaam weer opgestart. Gedurende deze beide periodes heeft Scania haar medewerkers volledig doorbetaald. Op 6 mei 2020 is Scania met haar OR en zonder medeweten en instemming van FNV en CNV het Convenant COVID-19 overeengekomen. Onderdeel van dat convenant is een zogenoemde COVID-19 urenbank, die kort samengevat werknemers in ploegendienst verplicht om niet gewerkte uren/min-uren in de avonduren en op zaterdagen in te halen. Het eerste convenant had aanvankelijk een looptijd van 4 mei tot 1 september 2020, maar is in augustus 2020 onder gewijzigde voorwaarden verlengd tot en met 30 november 2020. Scania heeft over de periode maart tot en met mei 2020 op grond van de NOW-regeling een bedrag van € 4.079.349 van de overheid ontvangen als voorschot op de loonkosten. Doordat er als gevolg van de coronamaatregelen met een aangepaste bezetting gewerkt diende te worden, hebben de medewerkers van Scania in de periode van 4 mei tot en met 7 juni 2020 in totaal 37.609 min-uren opgebouwd. Scania heeft deze uren op basis van het eerste en tweede convenant vanaf medio juni tot medio november 2020 door haar medewerkers laten inhalen. Per 1 december 2020 is de urenbank afgesloten en afgerekend. Centraal in deze uitspraak staat de vraag of het convenant/de urenbank in strijd is met de cao en/of artikel 7:628 BW.

Oordeel

Strijd met cao

De kantonrechter stelt voorop dat de cao moet worden uitgelegd volgens de cao-norm. Op grond van de tekst van artikel 3.7.2 sub e van de cao mag een werkgever na overleg met de OR inhaaluren aanwijzen waarvoor de werknemer geen aanspraak kan maken op een compensatie (in tijd of geld) of toeslagen. Scania heeft in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 3.7.2 sub e van de cao door ten aanzien van de min-uren die in een bepaalde periode als gevolg van de COVID-19-pandemie niet zijn gewerkt, samen met de OR een plan te maken voor het inhalen van die uren. Het voorgaande neemt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet weg dat die extra gewerkte uren eveneens voldoen aan de in artikel 7.3 van de cao genoemde definitie van overuren. De vraag is dus nog wel of de convenanten niet in strijd zijn met de bepalingen in de cao omtrent overwerk. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft het eerste convenant inderdaad het geval, nu in dat convenant geen rekening is gehouden met de in artikel 2.6.1 sub c genoemde ontzieregeling voor werknemers van 56 jaar of ouder. De conclusie is dan ook dat alleen het eerste convenant in strijd is met de cao en wel slechts met artikel 2.6.1 sub c daarvan.

Strijd met artikel 7:628 BW

In het onderhavige geval zijn de uren die de werknemers van Scania niet hebben kunnen werken als gevolg van de coronapandemie, wel aan hen uitbetaald. FNV en CNV menen dat het risico van het betalen van loon voor de niet verrichte arbeid (ten onrechte) naar de werknemers is verschoven, aangezien zij als gevolg van de urenbank uren hebben moeten werken zonder daarvoor betaald te krijgen. Dit betreft echter niet de situatie van artikel 7:628 lid 1 BW, maar de situatie van arbeid, geen (2e keer) loon. Ook het verrekenen van meer- en min-uren en de verplichting tot het opnemen van verlof voor meerwerk maken naar het oordeel van de kantonrechter niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW.