Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2017 in dienst getreden bij werkgever tegen een salaris van € 2.206,20 bruto, exclusief vakantietoeslag. Werkgever is de Braziliaanse ambassade. Op 18 december 2019 heeft werkgever medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wil ontbinden. Werknemer heeft zich op 19 december 2019 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Werkgever heeft op 24 februari 2020 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Bij brief van 22 februari 2021 heeft werkgever aan werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2021 wordt ontbonden. Volgens werknemer is de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder instemming van hem dan wel het UWV, geldt er een opzegverbod bij ziekte, is de wettelijke opzegtermijn niet in acht genomen en heeft werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld. Werknemer stelt dat zijn ziekte is verergerd en de arbeidsrelatie blijvend en ernstig is verstoord geraakt. Werknemer berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 108.706,99, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. Verder stelt werknemer dat sprake is van onrechtmatig handelen en misbruik van het procesrecht.
Oordeel
Tussen Nederland en Brazilië bestaat er geen verdrag waarin andersluidende afspraken zijn gemaakt of afgeweken wordt van artikel 11 lid 1 VN-verdrag. Werknemer verricht zijn werkzaamheden in Den Haag en niet is gebleken dat tot de taken van werknemer het verrichten van publiekrechtelijke handelingen behoort. In dit geval oordeelt de kantonrechter dat geen sprake is van immuniteit van de rechtsmacht van Brazilië. Op grond van artikel 6 aanhef en onder b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de kantonrechter bevoegd het geschil te beoordelen. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 1 maart 2021, omdat partijen berusten in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens de kantonrechter heeft werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW en artikel 7:670 lid 1 BW. De opzegtermijn van één maand is niet in acht genomen, waardoor de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.260,20 bruto wordt toegewezen. Het bedrag van € 3.112,92 bruto aan transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever voor het ontslag te maken verwijt. Het valt werkgever aan te rekenen dat hij, nadat het gerechtshof Den Haag het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen, de arbeidsovereenkomst toch heeft opgezegd. Werkgever heeft in het geheel geen re-integratie-inspanningen verricht, zodat het aannemelijk is dat aan werkgever een loonsanctie van een jaar zou zijn opgelegd. Het ontslagverbod wordt daarom voor de duur van een jaar verlengd. De te verwachten einddatum van de arbeidsovereenkomst ligt drie jaar na de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. De billijke vergoeding wordt door de kantonrechter vastgesteld op € 57.184,71 bruto. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat de door werknemer gevraagde verklaring voor recht dat werkgever geen beroep op immuniteit van de executie toekomt, moet worden afgewezen. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is in deze zaak onvoldoende gebleken. Werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten van € 583.