Naar boven ↑

Rechtspraak

Gemeente Het Hogeland/werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 3 mei 2022
ECLI:NL:GHARL:2022:3538
De ziekmelding van een gemeenteambtenaar, zes weken na herstelmelding van eerdere langdurige arbeidsongeschiktheid, betreft een nieuwe ziekmelding waaraan een nieuwe loondoorbetalingsverplichting is gekoppeld in de zin van artikel 7:3 CAR UWO c.q. artikel 7.1. cao Gemeenten.

Feiten

Werknemer is sinds 15 juli 2002 bij (de rechtsvoorgangster van) de Gemeente Het Hogeland (hierna: de gemeente) in dienst. Werknemer is op 8 augustus 2017 arbeidsongeschikt gemeld. Nadat hij op advies van de bedrijfsarts door de gemeente volledig arbeidsgeschikt werd gemeld, heeft werknemer vanaf 2 september 2019 zijn werkzaamheden weer volledig hervat. Op 16 oktober 2019 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. De gemeente heeft bij brief van 10 februari 2020 aan werknemer meegedeeld dat sprake zou zijn van een voortzetting van verzuim met dezelfde ziekteoorzaak, waardoor op grond van de Cao gemeenten 70% van het loon wordt doorbetaald in plaats van 100%. Bij brief van 27 februari 2020 aan de gemeente stelde de gemachtigde van werknemer zich op het standpunt dat de ziekmelding van 16 oktober 2019 geen verband houdt met de eerdere ziekmelding en dat geen sprake is van een doorlopende ziekteperiode. Daarbij verzocht hij de gemeente om de voorgenomen salarisinhoudingen ongedaan te maken. Nadat de gemeente het voorstel van werknemer om een deskundigenonderzoek aan te vragen had afgewezen, heeft werknemer op 20 mei 2020 het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd waarbij de vraag is voorgelegd of sprake is van een nieuwe ziekmelding per 16 oktober 2019 dan wel van een doorlopende ziekteperiode vanaf 8 augustus 2017. Op 25 juni 2020 is het deskundigenoordeel van het UWV afgegeven en concludeert het UWV dat sprake is van een nieuwe ziekmelding per 16 oktober 2019. Bij brief van 6 juli 2020 heeft de gemachtigde van werknemer jegens (de gemachtigde van) de gemeente aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn volledige, ongekorte salaris vanaf 16 oktober 2019. De kantonrechter heeft bij deelvonnis van 11 mei 2021 op vordering van werknemer voor recht verklaard dat de ziekmelding van werknemer op 16 oktober 2019 een nieuwe ziekmelding betreft, waaraan een nieuwe loondoorbetalingsverplichting is gekoppeld in de zin van artikel 7:3 CAR UWO c.q. artikel 7.1. cao Gemeenten. In hoger beroep heeft de gemeente onder meer gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van werknemer alsnog afwijst.

Oordeel

Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat vanaf 16 oktober 2019 een nieuwe ziekteperiode is gestart. Er is geen reden voor samentelling met de aan 2 september 2019 voorafgaande periode van arbeidsongeschiktheid. Op de gemeente rust de stelplicht en bewijslast dat werknemer in de periode van 2 september tot 16 oktober 2019 (a) niet (ten volle) zijn bedongen werkzaamheden heeft verricht en (b) dat dit het gevolg was van ziekte. Tegenover de gemotiveerde onderbouwing door werknemer van zijn stelling dat hij in de periode van 2 september tot 16 oktober 2019 arbeidsgeschikt was, heeft de gemeente niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht van haar stelling dat werknemer in die periode nog steeds arbeidsongeschikt was. Het hof stelt vast dat, als werknemer de bedongen arbeid in bedoelde periode niet in volle omvang zou hebben verricht, hetgeen gemotiveerd door werknemer wordt betwist, de gemeente werknemer hierop niet heeft aangesproken, zoals wel van haar als goed werkgeefster verwacht en verlangd had mogen worden als dat daadwerkelijk het geval zou zijn geweest. Het hof gaat dan ook aan deze onvoldoende onderbouwde stellingname voorbij en voor bewijslevering door de gemeente is daarom ook geen plaats. Ook de arbeidsdeskundige rapportage van 4 oktober 2020 die door de gemeente is overgelegd en waarop de gemeente haar stellingname van doorlopende arbeidsongeschiktheid mede baseert, biedt onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de gemeente. De gemeente heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, ook als zou moeten worden aangenomen dat werknemer per 2 september 2019 wel in volle omvang de bedongen arbeid zou hebben verricht, geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting in de zin van artikel 7:629 lid 10 BW is ontstaan, omdat geen sprake was van duurzame arbeidsgeschiktheid. Als een werknemer na hersteldverklaring langer dan vier weken de bedongen arbeid heeft verricht, dan heeft hij bij een hernieuwde uitval aanspraak op een nieuwe wachttijd ingevolge artikel 7:3 lid 11 van de CAR-UWO en artikel 7:629 lid 10 BW. Het gaat bij de vraag of een werknemer wel of niet volledig hersteld is om de vraag of iemand in staat is om de bedongen arbeid in volle omvang te verrichten. De wetgever heeft, gelet op laatstgenoemd wetsartikel, kennelijk gemeend dat als een werknemer meer dan vier weken geschikt is voor zijn werk, dat ook voldoende duurzaam is. Voor de voorliggende vraag is derhalve uitsluitend relevant dat werknemer blijkens het advies van de bedrijfsarts van 2 september 2019 geschikt was om de bedongen arbeid in volle omvang te verrichten, dat de gemeente haar stelling dat de bedongen arbeid niet is verricht onvoldoende heeft onderbouwd en dat werknemer zijn werkzaamheden tot 16 oktober 2019 ook gedurende circa zes weken heeft verricht.