Rechtspraak
Feiten
Deze zaak vindt zijn oorsprong in het besluit van de aandeelhouder van IIF, Stichting InvestInFuture (hierna: ‘de Stichting’), om Z in 2016 als statutair bestuurder van IIF te ontslaan. Op dat moment bestond tussen IIF en Z een arbeidsovereenkomst. De vraag die centraal staat, is of Z op het moment van het besluit van de Stichting wel statutair bestuurder van IIF was en als zodanig kon worden ontslagen. Zo ja, dan heeft dat – op hoofdlijnen – tot gevolg dat IIF de arbeidsovereenkomst met Z kon beëindigen door hem als statutair bestuurder te ontslaan. Indien Z echter géén statutair bestuurder van IIF was, dan had IIF de arbeidsovereenkomst met Z moeten opzeggen (voor zover dat mogelijk was) en gold ook overigens het reguliere ontslagrecht. De rechtbank en het hof hebben geoordeeld dat Z géén statutair bestuurder van IIF was en dat het door IIF aan Z gegeven arbeidsrechtelijke ontslag dus niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. In cassatie komt IIF tegen dit oordeel op.
Overigens heeft IIF, voor het geval de rechter zou oordelen dat Z géén statutair bestuurder van IIF was (wat de rechtbank en het hof in deze zaak dus ook hebben gedaan), reeds in 2016 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Z gedaan. De ontbindingsprocedure, die parallel aan de onderhavige procedure is gevoerd, heeft de Hoge Raad twee keer bereikt en heeft inmiddels ertoe geleid dat vaststaat dat de arbeidsovereenkomst tussen IIF en Z in ieder geval per 1 april 2017 is geëindigd. Nu de arbeidsovereenkomst tussen IIF en Z reeds enige tijd geleden is beëindigd, is het belang van de onderhavige cassatieprocedure – naar ik begrijp – in de kern gelegen in de periode waarover loon is verschuldigd.
Conclusie A-G (Hartlief)
Voor een besluit tot benoeming van een statutair bestuurder geldt in wezen niets anders dan voor besluiten in het algemeen. Aan een dergelijk besluit worden geen bijzondere vormvereisten gesteld en het bestaan ervan kan ook worden aangenomen indien niet blijkt van een formele stemming (in vergadering) en de vastlegging van de uitkomst daarvan. Het indienen door de aandeelhouder(s) van een KvK-formulier waarmee een persoon als ‘bestuurder’ van de vennootschap wordt ingeschreven, kan een benoemingsbesluit (buiten vergadering) behelzen of een omstandigheid zijn die bijdraagt aan het aannemen van het bestaan van een benoemingsbesluit. Het indienen van een dergelijk KvK-formulier wijst echter niet dwingend op het bestaan van een benoemingsbesluit, omdat er tegelijk feiten of omstandigheden kunnen zijn die in een andere richting wijzen. Uit het arrest Prisma Shoes van de Hoge Raad moet ook worden afgeleid dat een benoemingsbesluit ook besloten kán liggen in een door alle aandeelhouders ondertekende arbeidsovereenkomst (waarin de werknemer als statutair bestuurder is aangeduid). De enkele ‘opstelling’ of het ‘gedrag’ van de persoon die al dan niet als statutair bestuurder is benoemd, kan echter niet meebrengen dat moet worden aangenomen dat deze persoon wel of niet als statutair bestuurder is benoemd. Dat iemand zich voordoet als statutair bestuurder door bevoegdheden te pretenderen die aan het bestuur toekomen, maakt hem of haar nog geen statutair bestuurder, ook al kan deze persoon voor de toepassing van specifieke leerstukken – zoals bestuurdersaansprakelijkheid – mogelijkerwijs met een statutair bestuurder worden gelijkgesteld. Spiegelbeeldig geldt dat de ‘stroman’, die slechts op papier iets te zeggen heeft, statutair bestuurder kan zijn. Het gaat nu eenmaal om een formele rechtstoestand die – behoudens specifieke wettelijke uitzonderingen – afhankelijk is van het bestaan van een benoemingsbesluit. Van dat besluit moet blijken.
De klacht gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting voor zover IIF betoogt dat het KvK-formulier moet worden gekwalificeerd als een geldig benoemingsbesluit. Dat kan onder omstandigheden, maar moet niet. Het was aan het hof als feitenrechter om in het licht van de feiten en omstandigheden te bepalen welke betekenis het KvK-formulier heeft. Het gaat daarbij om een feitelijk oordeel dat in cassatie alleen op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Hetzelfde geldt voor zover IIF betoogt dat in het KvK-formulier een aanwijzing besloten ligt dat (voorafgaande aan het indienen van het KvK-formulier) een benoemingsbesluit is genomen. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof het KvK-formulier niet als benoemingsbesluit heeft aangemerkt en de in het KvK-formulier besloten liggende aanwijzing voor het bestaan van een benoemingsbesluit onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Daarbij heeft het hof betekenis toegekend aan de verklaring van de getuige X, die het KvK-formulier heeft ondertekend en die heeft verklaard dat tijdens de vergadering op 27 juni 2011 niet het besluit is genomen werknemer aan te stellen tot statutair bestuurder van IIF en dat dat ook niet de intentie was.
Oordeel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).