Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 26 juli 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:1317
Feiten
Werknemer is op 31 augustus 1984 in dienst getreden bij werkgever. Op dat moment woonde hij ongehuwd samen met X (appellante). In 1988 heeft werkgever ten behoeve van werknemer een pensioenverzekering afgesloten bij Aegon. Op 17 juni 1988 heeft werknemer een pensioenbrief ondertekend. Daarin staat dat bij overlijden een weduwenpensioen ingaat ten behoeve van zijn echtgenote. Voor de vrouw met wie werknemer zou huwen na zijn veertigste verjaardag, zou geen recht bestaan op weduwenpensioen. In 2015 is werknemer ernstig ziek geworden. Hij is op 7 mei 2018 overleden. Kort voor zijn overlijden is hij met X getrouwd. X vordert een verklaring voor recht dat zij onvoorwaardelijk recht heeft op een nabestaandenpensioen en vordert eveneens betaling daarvan. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, kort gezegd omdat werknemer akkoord is gegaan met de clausule dat de vrouw met wie hij na zijn veertigste trouwt, wordt uitgesloten van een weduwenpensioen. X komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Het hof zal een onderscheid maken tussen de zorgplicht die werkgever als werkgever van werknemer jegens X zou kunnen hebben en de zorgplicht die werkgever in zijn hoedanigheid van assurantietussenpersoon jegens X zou kunnen hebben. Bij de beoordeling is van belang dat tussen werkgever en x geen contractuele verhoudingen bestaan.
Zorgplicht als werkgever
In de stellingen van X ligt besloten dat zij meent dat werknemer zich pas tijdens zijn ziekte realiseerde dat geen nabestaandenpensioen werd opgebouwd. Weliswaar stelt X dat zij (en werknemer) van meet af aan ervan zijn uitgegaan dat voor haar een nabestaandenpensioen was verzekerd, maar enige feitelijke onderbouwing waaruit blijkt waarop dit uitgangspunt zou zijn gebaseerd ontbreekt. Werknemer had ervan op de hoogte kunnen zijn dat X geen nabestaandenpensioen zou ontvangen, gelet op de inhoud van de brief. Naar het oordeel van het hof behoefde werkgever werknemer niet uitdrukkelijk te waarschuwen dat zijn partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen zou hebben indien werknemer niet voor zijn veertigste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden. Werkgever heeft in zijn hoedanigheid van werkgever niet onrechtmatig jegens X gehandeld.
Zorgplicht als assurantiepersoon
X meent dat werkgever aansprakelijk is, omdat die haar in de hoedanigheid van assurantietussenpersoon had moeten waarschuwen. Het hof volgt X hierin niet. Werknemer kon ervan op de hoogte zijn dat er alleen een aanspraak op nabestaandenpensioen bestond indien hij voor zijn veertigste verjaardag in het huwelijk trad. Werkgever hoefde werknemer, als een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, niet uitdrukkelijk te waarschuwen over voornoemde. Het vorenstaande wordt ook niet anders indien het hof de zorgplicht van werkgever als werkgever en als assurantietussenpersoon in onderlinge samenhang beziet.