Naar boven ↑

Rechtspraak

Euronext Amsterdam/Vereniging Pensioengerechtigden Euronext Amsterdam
Hoge Raad, 23 september 2022
ECLI:NL:HR:2022:1267
Gewezen deelnemers en gepensioneerden hebben bij voortzetting geen recht op dezelfde uitvoeringsovereenkomst krachtens artikel 7:611 BW. Evenmin schending van artikel 58 Pw omdat geen sprake is van dezelfde regeling.

Feiten

Het pensioenfonds waarbij Euronext was aangesloten is eind 2013 in liquidatie gegaan. Euronext heeft per 1 januari 2014, voor haar op dat moment actieve werknemers, bij een pensioenverzekeraar een nieuwe pensioenregeling afgesloten, die voorziet in een voorwaardelijk recht op indexatie. De pensioenrechten en -aanspraken die bij het pensioenfonds waren opgebouwd, zijn door dat fonds overgedragen aan dezelfde verzekeraar. Daarbij kon een in april 2013 vastgestelde korting op de pensioenen van 3% uiteindelijk (met terugwerkende kracht) worden beperkt tot 1,55%. Voor hen die niet onder de nieuwe regeling vallen – onder wie bij VPE aangesloten gepensioneerden en gewezen deelnemers – voorziet de sinds 1 januari 2014 geldende pensioenregeling niet in een voorwaardelijk recht op indexatie. VPE c.s. willen met deze procedure bereiken dat gepensioneerden en gewezen deelnemers net als vóór 2014 op het punt van de indexatie gelijk worden behandeld met de actieve werknemers. Zij eisen tevens dat de pensioenkorting van 1,55% voor hen wordt teruggedraaid. Het gerechtshof Amsterdam heeft VPE c.s. in het gelijk gesteld. Daarbij is onder meer geoordeeld dat op grond van artikel 58 Pw geen ongelijke behandeling van actieven en gewezen deelnemers mag plaatsvinden. Ook is geoordeelde dat Euronext op grond van artikel 7:611 BW jo. 23 Pw een soortgelijke uitvoeringsovereenkomst had moeten sluiten voor de gewezen deelnemers bij overgang naar Delta Lloyd.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Uitleg artikel 58: gelijke behandelingsnorm van artikel 58 dient betrekking te hebben op dezelfde pensioenregeling en ziet op de verhouding pensioenuitvoerder en niet de werkgever

De Hoge Raad overweegt dat Euronext zich jegens de gewezen deelnemers en gepensioneerden dient te gedragen als een goed werkgever (art. 7:611 BW). Daarbij mag Euronext, aldus het hof, niet afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen van de Pensioenwet. Voor zover de overwegingen van het hof  zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat artikel 58 Pw een verplichting op Euronext als werkgever legt, gaan zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals blijkt uit de opneming van artikel 58 Pw in hoofdstuk 4 van de Pensioenwet, richt artikel 58 Pw zich tot de pensioenuitvoerder en niet tot de werkgever. De hiervoor in 3.4.1 vermelde klacht slaagt derhalve.

In r.o. 3.5.3 heeft het hof overwogen dat Euronext voor de bij haar op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers, van wie de bij PMA ondergebrachte pensioenaanspraken (net als de pensioenaanspraken en rechten van de gewezen deelnemers en gepensioneerden) door PMA zijn overgedragen aan Delta Lloyd, een indexatiedepot heeft gevormd bij Delta Lloyd voor het verlenen van indexaties op hun uitgestelde pensioenaanspraken en -rechten na uitdiensttreding bij Euronext. Verder heeft het hof in r.o. 3.5.3 met betrekking tot de pensioenaanspraken van deze werknemers overwogen dat de tot 1 januari 2014 in de door PMA uitgevoerde pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2014 in artikel 2 lid 6 onder e van de CAO, in artikel 7 lid 3 onder 5 van het Reglement Pensioencommissie en artikel 15 lid 5 van de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd gelijk worden behandeld met de na 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken voor de toepassing van de loonindexatie tijdens de opbouwfase en prijsindexatie na uitdiensttreding of pensionering.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof tot uitgangspunt neemt dat voor de op 1 januari 2014 actieven prijsindexatie van de (ook bij PMA opgebouwde) pensioenaanspraken en rechten na uitdiensttreding of pensionering plaatsvindt op grond van de pensioenregeling die is vastgelegd in “de CAO”, door het hof in r.o. 3.8 aangeduid als de “CAO 2014”. Deze CAO 2014 is derhalve niet dezelfde pensioenregeling als de pensioenregeling in het personeelshandboek (zie hiervoor in 2.1 onder (i)) die haar weerslag heeft gekregen in het pensioenreglement 2006 van PMA , en de pensioenregeling in de CAO 2012  zoals door PMA neergelegd in het pensioenreglement 2012.

Bij het zojuist bedoelde uitgangspunt brengt artikel 58 lid 1 en lid 3 Pw slechts het volgende mee. Als een ouderdomspensioenrecht van een ‘actief-gepensioneerde’ die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van het ouderdomspensioenrecht van een ‘slaper-gepensioneerde’: de gepensioneerde die voor zijn pensionering gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling is geweest (lid 1). Als een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van de aanspraak op ouderdomspensioen van een nog niet gepensioneerde, gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling (lid 3).

De woorden ‘indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen’ in artikel 58 lid 1 Pw en de woorden ‘die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen’ in artikel 58 lid 3 Pw moeten immers aldus worden begrepen dat de verhoging door middel van toeslagen voor een slaper-gepensioneerde resp. een gewezen deelnemer op gelijke wijze moet plaatsvinden als die voor een (actief-)gepensioneerde indien zij hebben deelgenomen – deelnemer zijn geweest – in dezelfde pensioenregeling als die op grond waarvan het ouderdomspensioenrecht van de (actief)gepensioneerde wordt verhoogd. Dat dit vereiste zo moet worden begrepen volgt ook uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 58 lid 1 Pw, waarin is opgemerkt dat het eerste lid ziet op de gelijke behandeling tussen degenen die tot hun pensioendatum deelnemer in ‘de’ pensioenregeling zijn geweest en degenen die voor hun pensionering met ontslag waren gegaan. Verder blijkt dit uit de opmerking in de parlementaire geschiedenis dat denkbaar is dat een werkgever twee pensioenregelingen heeft voor verschillende categorieën deelnemers en dat indien bijvoorbeeld toeslagen worden verleend aan de actief-gepensioneerden uit de ene regeling, de slapers-gepensioneerden uit de andere pensioenregeling daaraan geen recht op gelijke behandeling kunnen ontlenen.

Uit artikel 58 lid 1 en lid 3 Pw volgt niet dat gewezen deelnemers en gepensioneerden op gelijke wijze moeten worden behandeld als actieven. Die bepalingen verzetten zich immers, gelet op de bewoordingen ervan en de parlementaire geschiedenis, alleen tegen een onderscheid dat kan ontstaan in het geval van verhoging van een ouderdomspensioenrecht door middel van een toeslag. Verhoging van pensioenaanspraken van bij Euronext op 1 januari 2014 actieven door middel van een toeslag kan dus niet leiden tot een door artikel 58 lid 1 en lid 3 Pw verboden onderscheid.

Evenmin volgt uit artikel 58 lid 1 en lid 3 Pw dat als een ouderdomspensioenrecht van een (actief-)gepensioneerde die op 1 januari 2014 als werknemer bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, het ouderdomspensioenrecht of de aanspraak op ouderdomspensioen van personen die voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer in de door PMA (en na de collectieve waardeoverdracht Delta Lloyd) uitgevoerde pensioenregelingen zijn geworden, in dezelfde mate moet worden verhoogd. Deze personen hebben immers niet deelgenomen in de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014 waarin de toeslagen hun grondslag vinden, zodat niet voldaan wordt aan het vereiste van ‘deelgenomen hebben in dezelfde pensioenregeling’. Daarbij is voor de toepassing van artikel 58 lid 1 en lid 3 Pw niet relevant dat een onder de CAO 2014 (actief-)gepensioneerde die tot 1 januari 2014 deelnemer is geweest in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, voor onder die pensioenregelingen opgebouwde pensioenrechten toeslagen op grond van de CAO 2014 kan krijgen. Die toeslagen vinden hun grondslag immers evenmin in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen, waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, maar in de pensioenregeling van de CAO 2014, waarin alleen de op of na 1 januari 2014 actieven deelnemen of hebben deelgenomen.

In het door het onderdeel bestreden oordeel van het hof in r.o. 3.5.3 dat, nu Euronext ervoor heeft gekozen om ‘sommige gewezen deelnemers’ in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen 2006 en 2012, namelijk de op 1 januari 2014 actieven, anders te behandelen dan ‘andere gewezen deelnemers en gepensioneerden’ in die pensioenregelingen, Euronext heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 58 Pw, wordt miskend wat hiervoor is uiteengezet.

Dit geldt ook voor het daarop voortbouwende oordeel van het hof in r.o. 3.5.4 dat Euronext op grond van artikel 58 Pw gehouden is om met Delta Lloyd als opvolgende uitvoerder van de oorspronkelijk door PMA uitgevoerde pensioenregeling een (aanvullende) uitvoeringsovereenkomst af te sluiten waarin een gelijkwaardige indexatieregeling wordt vastgelegd voor alle pensioenaanspraken en rechten van gewezen deelnemers en gepensioneerden die (nog) niet worden bestreken door de indexatieregeling in de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd voor de toekomstige opbouw na 1 januari 2014 en de indexatieregeling voor de voor 1 januari 2014 bij PMA opgebouwde pensioenaanspraken. Hetzelfde geldt voor het voortbouwende oordeel van het hof in r.o. 3.5.4 dat het anders wel heel eenvoudig zou zijn voor een werkgever om artikel 58 Pw te ontduiken door aan de actieven een nieuwe pensioenregeling aan te bieden en die te laten uitvoeren door een nieuwe uitvoerder en daarbij alleen de opgebouwde aanspraken van actieven in de indexatieregeling te betrekken.

Heeft Euronext in strijd met artikel 7:611 BW gehandeld door schending van artikel 23 Pw?

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat een gewezen deelnemer en een pensioengerechtigde niet langer pensioenaanspraken verwerven. Verder volgt daaruit dat de werkgever op grond van artikel 23 Pw een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder dient te sluiten en in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken. De verplichting voor Euronext op grond van artikel 23 Pw  strekte dus niet zover dat zij bij opzegging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA gehouden was om niet alleen voor de op 1 januari 2014 actieven – voor wie de verwerving van pensioenaanspraken nog niet was geëindigd – maar ook, zoals het hof heeft geoordeeld, voor degenen die al voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer waren geworden – en voor wie de verwerving van pensioenaanspraken dus al wel was geëindigd – de uitvoeringsovereenkomst met PMA in stand te houden dan wel een nieuwe uitvoeringsovereenkomst te sluiten.

Heeft Euronext gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW omdat zij geen alternatief heeft gezocht voor uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst? 

Opzegging van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder door een werkgever is in beginsel mogelijk, ongeacht of de uitvoeringsovereenkomst voorziet in een regeling van opzegging. Dit laat onverlet dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een werkgever – hoewel bevoegd tot het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst – door op te zeggen of door op te zeggen zonder daarbij nadere maatregelen of voorzieningen te treffen, zich niet als goed werkgever gedraagt. 

Het hof heeft in r.o. 3.5.3 overwogen dat juist omdat in de onderhavige pensioenovereenkomsten naast de nominale pensioentoezegging ook een indexatieperspectief was gegeven, het op de weg van Euronext lag om bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA een alternatief te zoeken voor de uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst en Euronext geen genoegen mocht nemen met de overdracht van PMA aan Delta Lloyd van de (gekorte) nominale pensioenaanspraken. De overdracht van de nominale pensioenaanspraken en -rechten door PMA aan Delta Lloyd op 31 december 2013 leidde immers niet tot een (rechtsgeldige) eenzijdige wijziging van de op dat moment bestaande pensioenovereenkomst(en) tussen Euronext en haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden, waaronder de leden van VPE, aldus het hof.

Dit door de klacht bestreden oordeel berust kennelijk op de gedachte dat Euronext de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden doordat zij bij de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar (voormalige) werknemers door niet te voorzien in een regeling tot behoud van het indexatieperspectief ten aanzien van hun pensioenaanspraken en -rechten. Uit de beslissing van het hof blijkt niet hoe dit oordeel zich verhoudt tot de stellingen van Euronext. Aldus heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Voor zover het hof aan dit oordeel mede ten grondslag heeft gelegd dat Euronext artikel 23 Pw heeft geschonden, volgt uit het slagen van onderdeel 4.3 (hierboven) dat het hof dit ten onrechte heeft gedaan. 

Begunstiging op grond van pensioenovereenkomst is derdenbeding uitvoeringsovereenkomst, maar slechts wat het recht op pensioenuitkering betreft

De Pensioenwet berust op het uitgangspunt dat de werknemer jegens de pensioenuitvoerder recht heeft op de pensioenaanspraken en uitkeringen die de werkgever ten behoeve van hem in de uitvoeringsovereenkomst heeft bedongen. Deze begunstiging in de uitvoeringsovereenkomst is aan te merken als derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 lid 1 BW. De werknemer aanvaardt, door het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werkgever, de begunstiging (het derdenbeding) in de uitvoeringovereenkomst. Na aanvaarding van het derdenbeding geldt de werknemer op grond van artikel 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst.

De begunstiging heeft betrekking op het in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen recht op een pensioenuitkering. De enkele omstandigheid dat een werknemer door aanvaarding van de begunstiging op grond van artikel 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst geldt, brengt niet mee dat de werknemer op die grond jegens de werkgever recht heeft op nakoming van diens in de uitvoeringsovereenkomst neergelegde (financiële) verplichtingen jegens de pensioenuitvoerder. Een zodanig recht op nakoming vloeit ook niet voort uit de Pensioenwet.